ECLI:NL:RBZWB:2022:6210

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
21-004937
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van vordering tot gijzeling in ontnemingszaak

Op 28 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot gijzeling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1952 en thans gedetineerd in België, had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen door het gerechtshof, waarbij hij verplicht was € 96.000,00 aan de staat te betalen. Tot de datum van indiening van de vordering op 9 februari 2021 had hij slechts € 19.502,98 betaald, waardoor er nog een bedrag van € 76.191,02 resteerde. De officier van justitie vorderde een machtiging tot gijzeling voor 1080 dagen, dan wel 540 dagen, terwijl de veroordeelde verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, onder verwijzing naar zijn betalingsonmacht en gezondheidsklachten.

De rechtbank heeft de vordering op 14 oktober 2022 in openbare raadkamer behandeld, waarbij zowel de advocaat van de veroordeelde als de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de veroordeelde onvoldoende waren om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan en dat hij meermalen was aangemaand. Gezien de uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2021:109, was de nieuwe regeling van toepassing. De rechtbank besloot echter om rekening te houden met de leeftijd van de veroordeelde en de vordering van de officier van justitie slechts gedeeltelijk toe te wijzen, met een machtiging tot gijzeling voor de duur van 365 dagen. De overige delen van de vordering werden afgewezen.

Deze beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit de rechters R.P. Broeders, J.C.A.M. Los en R.J.H. de Brouwer, en werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022. Mr. De Brouwer was niet in de gelegenheid om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 21-004937
datum : 28 oktober 2022
beslissing van de meervoudige raadkamer op de vordering op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de zaak van:

[de veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in België
mr. B. Özates, advocaat te Rotterdam
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof heeft aan de veroordeelde bij arrest van 20 juni 2005 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van
€ 96.000,00. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden. De veroordeelde heeft tot 9 februari 2021, zijnde de datum van indiening van de vordering, een bedrag van
€ 19.502,98 betaald. Hierdoor resteert nog een bedrag van € 76.191,02.

Procedure

De vordering is op 9 februari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. De officier van justitie heeft bij deze vordering zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 14 oktober 2022 de vordering in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat mr. B. Özates en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 1080 dagen dan wel 540 dagen.

Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde niet in staat is te betalen, dat hij gezondheidsklachten heeft en dat de dreiging van de gijzeling hem op zijn leeftijd zwaar belast.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering en de daarin genoemde argumenten.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsvrouw aangedragen argumenten onvoldoende zijn om te concluderen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vordering. De genoemde argumenten lijken eerder aan te sluiten bij een verzoek tot matiging of kwijtschelding van het opgelegde ontnemingsbedrag. Dat betreft echter een afzonderlijke rechtsgang die buiten het toetsingskader van onderhavige procedure valt.
Vast staat dat de veroordeelde niet geheel heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen. De veroordeelde is meermalen aangemaand te betalen. Een bedrag van € 76.191,02 moet nog betaald worden. De vordering van de officier van justitie is dan ook toewijsbaar.
De rechtbank stelt vast dat conform de uitspraak van de Hoge Raad met kenmerk ECLI:NL:HR:2021:109 op onderhavige vordering de nieuwe regeling als bepaald in artikel 6:6:25 Sv van toepassing is. Zij ziet echter in de leeftijd van veroordeelde aanleiding om niet de gehele vordering toe te wijzen. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen en een machtiging verlenen tot toepassing van gijzeling voor de duur van 365 dagen. Zij wijst de vordering voor het overige af.

Beslissing

De rechtbank
  • wijst de vordering gedeeltelijk toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 365 dagen;
  • wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. R.P. Broeders, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Los en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.
Mr. De Brouwer is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.