Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
lijfsdwanghield de wet in dat bij de toewijzing van de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging de raadkamer de duur van de lijfsdwang bepaalde, met een maximum van drie jaar (artikel 577c leden 1 en 6 (oud) Sv). Bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel werd geen beslissing genomen met betrekking tot de lijfsdwang (vgl. artikel 36e lid 11 (oud) Sr).
gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd, met een maximum van drie jaar. Bij het bepalen van deze duur wordt voor elke volle € 25 van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. Anders dan in de toelichting op het cassatiemiddel wordt betoogd, houdt de rechter bij het bepalen van deze duur geen rekening met de huidige of de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de betrokkene. Het uitgangspunt van de regeling van de gijzeling is immers dat de veroordeelde niet wordt onderworpen aan gijzeling indien sprake is van betalingsonmacht. Artikel 6:6:25 lid 6 Sv bepaalt in verband daarmee dat geen gijzeling wordt toegepast als de veroordeelde – in de procedure waarin machtiging tot tenuitvoerlegging van gijzeling wordt gevorderd – aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling.
Als de rechter de gevorderde machtiging tot tenuitvoerlegging van gijzeling toewijst, geldt op grond van artikel 6:6:25 lid 4 Sv het volgende. De rechter bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste de duur die op grond van artikel 36e lid 11 Sr bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel is bepaald; voor elke volle € 25 van het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, wordt niet meer dan één dag aan gijzeling gerekend.
3.Beslissing
26 januari 2021.