ECLI:NL:RBZWB:2022:6184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag leges voor een omgevingsvergunning in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag leges voor een omgevingsvergunning beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag in de leges opgelegd van € 10.007,98 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot € 9.250,63. Belanghebbende betwistte de hoogte van de leges, specifiek voor het onderdeel ‘Bouwactiviteiten’. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de aanslag leges terecht heeft opgelegd, maar dat deze te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de aanslag leges moet worden verlaagd naar € 9.124,40, rekening houdend met de juiste inhoud van de woning en de bijbehorende bouwkosten. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de juiste inhoud van de woning heeft gehanteerd bij de berekening van de leges. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt de aanslag leges vast op het juiste bedrag. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/10259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de [gemeente] (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 november 2020.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de leges met aanslagnummer [aanslagnummer] ten bedrage van € 10.007,98 opgelegd, in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag leges verminderd tot € 9.250,63.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, de gemachtigde van belanghebbende, en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

1.1
Belanghebbende heeft op 25 juni 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd op grond van de Wabo voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor een museum en een theetuin in en bij de woonboerderij aan de [adres 1] te [plaats] . Deze aanvraag is op 12 november 2019 aangevuld met de activiteit bouwen vanwege een in 1986 (gedeeltelijk) zonder vergunning uitgevoerde verbouwing/vergroting van de woonboerderij.
1.2
Aan belanghebbende is een tijdelijke omgevingsvergunning verleend (voor de duur van vijf jaar) overeenkomstig zijn aanvraag, met uitzondering van de aangevraagde functie “theetuin binnen” (100 m2) ter plaatse van [adres 2] (ook bekend als [adres 2] ). De omgevingsvergunning is gedateerd 23 juni 2020.
1.3
Ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning heeft de heffingsambtenaar leges in rekening gebracht van € 10.007,98. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
- Activiteit buitenplanse kleine afwijking € 487,00;
- Bouwactiviteiten € 9.520,98.
1.4
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag leges ten aanzien van het onderdeel bouwactiviteiten verminderd met € 757,35 tot € 8.763,63. De aanslag leges bedraagt in totaal (€ 487,00 + € 8.763,63 =) € 9.250,63.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de aanslag leges niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
Belanghebbende betwist het onderdeel ‘Activiteit buitenplanse kleine afwijking’ in de aanslag leges niet. Dit onderdeel behoeft daarom geen bespreking en de aanslag blijft op dit onderdeel gehandhaafd. Het geschil spitst zich toe op de leges voor het onderdeel ‘Bouwactiviteiten’.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de leges tot een juist bedrag in rekening gebracht?
3.1
Niet in geschil is dat de woonboerderij in 1986 is verbouwd en dat het destijds vergunde deel van de verbouwing (1.067 m3) buiten de in geschil zijnde aanslag leges valt. De aanslag leges voor het onderdeel ‘Bouwactiviteiten’ ziet op het (tijdelijk) legaliseren van de in 1986 zonder vergunning gebouwde uitbreiding van de woonboerderij.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat de Verordening op de heffing en de invordering van Leges 2019 van de [gemeente] (de Verordening) van toepassing is op de door belanghebbende op 25 juni 2019 ingediende aanvraag.
3.2
Onder de naam leges worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. [1] Leges worden aangemerkt als gemeentelijke belastingen. [2] Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst. [3]
3.3
Vast staat dat door belanghebbende in 2019 een aanvraag omgevingsvergunning is gedaan die door de gemeente in behandeling is genomen. Gelet hierop heeft het belastbaar feit in 2019 plaatsgevonden. De heffingsambtenaar mag een aanslag leges opleggen. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de opgelegde aanslag op het onderdeel ‘Bouwactiviteiten’.
Tarief bouwkosten
3.4
De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de aanslag leges bepaald aan de hand van de Verordening en de daarin opgenomen Tarieventabel. In de Tarieventabel is verwezen naar een bouwkostentabel, die is opgenomen als bijlage bij de Verordening. De bouwkostentabel betreft het Overzicht bouwkosten ten behoeve van berekeningen voor de bouwleges-toets, vastgesteld in het overleg van 4 september 2018 van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (ROEB; de zogenaamde ROEB-lijst).
3.5
Belanghebbende stelt dat sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing om een aanslag leges op te leggen op basis van een tarief aan bouwkosten in 2019, terwijl de uitbreiding van het gebouw al 30 jaar geleden heeft plaatsgevonden. De bouwkosten van de in 1986 verleende vergunning voor vernieuwing van de boerderij bedroegen f. 198.990 (ongeveer € 95.000,-) en dat betrof een bouwwerk met ongeveer dezelfde inhoud als de uitbreiding waar de aanslag leges op ziet. Daarbij komt dat de leges verband houden met het realiseren van een museum met theehuis. Als de ROEB-lijst wel als grondslag moet dienen voor de hoogte van de leges, dan is dat volgens belanghebbende niet voor de uitbreiding van een woning, maar dient aangesloten te worden bij een andere grondslag, bijvoorbeeld als showroom.
3.6
De rechtbank overweegt dat de wetgever aan gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Dit betekent dat het de gemeenten vrij staat om het tarief voor de aanslag leges (zoals in dit geval) afhankelijk te maken van de hoogte van de bouwsom op basis van de ROEB-lijst. Van een onredelijke en willekeurige belastingheffing is dan geen sprake. [4]
Daarnaast overweegt de rechtbank dat belanghebbende zelf de keuze heeft gemaakt om de woning in 1986 te vergroten en om voor het nu in geschil zijnde gedeelte toen geen vergunning aan te vragen. Belanghebbende heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit gedeelte ook in 1986 al was bestemd tot museum en/of theehuis. Het destijds niet vergunde deel van de verbouwing is daarom niet ten onrechte aangemerkt als een vergroting van het woonhuis.
Dat thans in één aanvraag en één omgevingsvergunning ook legalisatie voor het afwijkende gebruik (dan als woning) aangevraagd en vergund is, maakt niet dat het in 1986 illegaal gebouwde en thans vergunde in het geheel niet meer als woning mag worden beschouwd.
Zoals hiervoor vermeld, heeft het belastbare feit (de ingediende aanvraag) in 2019 plaatsgevonden. De heffingsambtenaar heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht de hoogte van de aanslag leges vastgesteld op basis van de tarieven in de Tarieventabel en de ROEB-lijst behorende bij de Verordening voor het jaar 2019, naar de categorie 2.1 Uitbreiding woonruimte/dakopbouw.
Inhoud van het gebouw
3.7
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar voor de berekening van de leges uitgaat van een onjuiste inhoud van het woonhuis inclusief tuinkamer van 2.132 m3.
De bouwhoogte van het hoofdgebouw is 10,60 m en niet de door de heffingsambtenaar gehanteerde 10,87 m, en de inhoud van de tuinkamer is 105 m3 in plaats van de gehanteerde 112 m3. De inhoud van de woning dient volgens belanghebbende daarom 2.115 m3 te zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende de bestektekening overgelegd die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning was ingediend. In 1986 is vergunning verleend voor een inhoud van de woning van 1.067 m3. Voor de hoogte van de aanslag leges mag daarom volgens belanghebbende uitgegaan worden van ten hoogste (2.115 – 1.067 =) 1.048 m3.
3.8
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat in de uitspraak op bezwaar is uitgegaan van de juiste inhoud van het woonhuis inclusief tuinkamer (2.132 m3). Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat deze gegevens zijn verkregen van de vakafdeling en dat een bouwinspecteur feitelijke metingen heeft verricht.
3.9
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is uitgegaan van de juiste inhoud van de woning, omdat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe tot de in de uitspraak op bezwaar vermelde inhoud is gekomen. Belanghebbende heeft daartegenover de door hem voorgestane inhoud van de woning aannemelijk gemaakt met overlegging van de bestektekening. Nu de door belanghebbende aannemelijk gemaakte inhoud van de woning kleiner is dan die waarop de aanslag leges is gebaseerd, is de aanslag te hoog vastgesteld. Deze grond slaagt.
3.1
Ter zitting heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het reformatio in peius-beginsel door in de uitspraak op bezwaar de in mindering te brengen vergunde inhoud van de woning aan te passen van 1.076 m3 naar 1.067 m3. Omdat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar een lager legesbedrag berekent dan in de primaire heffingsbeslissing, is er geen sprake van een reformatio in peius. Anders dan belanghebbende met deze grond lijkt te veronderstellen, verhindert dat beginsel niet dat de heffingsambtenaar een fout in de berekening corrigeert, zo lang die correctie maar niet leidt tot een hogere heffing.
Hardheidsclausule
3.11
Belanghebbende voert tot slot aan dat er aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule. Het is volgens belanghebbende niet redelijk te achten om voor een tijdelijke situatie het volledige legesbedrag voor het bouwen in rekening te brengen en dan ook nog ter hoogte van bouwkosten die ten tijde van het realiseren van het gebouw (30 jaar geleden) exorbitant zouden zijn gekwalificeerd. Vanwege deze onbillijkheden van overwegende aard is er aanleiding de legesoplegging te matigen.
3.12
De rechtbank volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De Verordening bevat geen hardheidsclausule en evenmin een bepaling voor verlaging van de aanslag indien een aanvraag is ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning. De Verordening biedt daarom geen ruimte tot verlaging van de aanslag leges. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij overleg heeft gevoerd met het college van de gemeente (zoals belanghebbende voorstaat), maar dat dit evenmin heeft geleid tot een verlaging van de leges.

Conclusie en gevolgen

4.1
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag leges heeft opgelegd. Uit overweging 3.9 volgt dat de aanslag leges tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
4.2
Nu de inhoud van de woning door belanghebbende aannemelijk is gemaakt, kan de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de aanslag leges op de juiste hoogte vast te stellen.
De aanslag voor het onderdeel ‘Bouwactiviteiten’ ziet op het niet vergunde deel van de verbouwing/vergroting, zijnde (2.115 – 1.067 =) 1.048 m3. Op grond van artikel 2.1 van de ROEB-lijst leidt de vergroting van 1.048 m3 tot een bouwsom van (1048 m3 x € 275 =) € 288.200,-. Op grond van de Tarieventabel dient de aanslag leges voor dit onderdeel te worden vastgesteld op (€ 6.256,- + 2,70% van € 88.200,- =) € 8.637,40. Daarbij dient de aanslag voor het onderdeel ‘Activiteit buitenplanse kleine afwijking’ ten bedrage van € 487,00 te worden opgeteld. De rechtbank stelt de aanslag leges vast op een bedrag van (€ 8.637,40 + 487,00 =) € 9.124,40.
Proceskosten
5.1
De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Voor de kosten van bezwaar is in de uitspraak op bezwaar al een proceskostenvergoeding toegekend en belanghebbende heeft deze niet betwist.
5.2
Ook dient de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag leges tot € 9.124,40;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage
van € 1.518,-;
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht
  • vergoedt, zijnde € 48,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Gemeentewet
Artikel 229 van de Gemeentewet
1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van (b) het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
2. (…)
3. Voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
Verordening op de heffing en de invordering van Leges 2019 van de [gemeente](de Verordening)
Artikel 2 van de Verordening (voor zover van belang)
Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Artikel 3 van de Verordening
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
Artikel 5 van de Verordening (voor zover van belang)
De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Tarieventabel behorende bij de Verordening
Artikel 2.1.1 in samenhang met artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder bouwkosten: de aannemingssom exclusief omzetbelasting (…) Mocht de aannemingssom ontbreken dan geschiedt de raming door de gemeente op basis van een door de gemeenteraad vast te stellen en te publiceren bouwkostentabel. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, exclusief de omzetbelasting.
Artikel 2.3 van de Tarieventabel
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
2.3.1
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief met inbegrip van de (eerste) welstandstoets:
(…)
2.3.1.1.3 indien de bouwkosten € 200.000,- tot € 500.000,- bedragen: € 6.256 vermeerderd met 2,70 % van het bedrag waarmee de bouwkosten € 200.000,- te boven gaan.
(…)
2.3.3.2 Indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse kleine afwijking): € 487,00.
Het Overzicht bouwkosten ten behoeve van berekeningen voor de bouwleges-toets 2019,vastgesteld in het overleg van 4 september 2018 van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (ROEB)
2.1
Uitbreiding woonruimte / dakopbouw € 275,00 per m3 excl. BTW

Voetnoten

1.Artikel 2 van de Verordening.
2.Artikel 229, derde lid, van de Gemeentewet.
3.Artikel 3 van de Verordening.
4.Vgl. het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174 en de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4235.