In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zijn kind, geboren op 1 april 2006, te registreren in de basisregistratie personen (BRP) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, had eerder een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 8 juni 2021 werd afgewezen. De rechtbank heeft op 20 september 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college, waaronder mr. E.M.A. Vissers.
De rechtbank onderzoekt of eiser juridisch vader is van het kind, wat kan worden vastgesteld op basis van drie criteria: 1) of het kind is geboren uit een huwelijk met de moeder, 2) of eiser het kind naar Ghanees recht heeft erkend, en 3) of er een familierechtelijke relatie bestaat volgens Ghanees gewoonterecht. Eiser stelt dat hij gehuwd was met de moeder van het kind en dat hij aan de voorwaarden voor erkenning heeft voldaan. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank volgt het college in haar standpunt dat de overgelegde foto’s en documenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat er sprake is van een huwelijk of erkenning.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat het college wel het griffierecht aan eiser moet vergoeden, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 1.518,- bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.