ECLI:NL:RBZWB:2022:6131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake WW-uitkering en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de stopzetting van haar WW-uitkering. Eiseres had op 1 september 2021 een besluit ontvangen van het UWV waarin werd medegedeeld dat haar WW-uitkering per 9 juni 2021 was stopgezet. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 22 februari 2022. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 september 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en een vertegenwoordiger van het UWV. Het UWV heeft op 26 augustus 2022 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard en werd bepaald dat zij recht had op een WW-uitkering tot en met 8 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het bestreden besluit heeft vervangen door dit nieuwe besluit, maar dat eiseres nog steeds procesbelang had bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, omdat zij schade had geleden door dat besluit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres gegrond is en heeft het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de na te betalen uitkering, omdat de vertraging in de betaling als gevolg van het onrechtmatige besluit aan het UWV kon worden toegerekend. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen, omdat eiseres dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.518,- en het UWV opgedragen het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1407 WW

uitspraak van 20 oktober 2022 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. E. Schijlen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Hengelo), verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 1 september 2021 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat haar WW-uitkering per 9 juni 2021 is stopgezet.
Bij het besluit van 22 februari 2022 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 26 augustus 2022 heeft het UWV een nieuw besluit genomen. Het bezwaar tegen het primaire besluit is alsnog gegrond verklaard. Bepaald is dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering tot en met 8 juni 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, [naam tolk] (tolk Bulgaars) en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .

Totstandkoming van de besluiten

Eiseres heeft op 21 januari 2021 een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV.
Bij besluit van 9 februari 2021 is aan eiseres medegedeeld dat zij per 9 juni 2020 recht heeft op een WW-uitkering maar dat deze over de periode 9 juni 2020 tot en met 29 juli 2020 niet tot uitbetaling komt omdat die periode te ver in het verleden ligt. Verder is meegedeeld dat het recht op een WW-uitkering eindigt per 9 juni 2021.
Eiseres heeft bij haar aanvraag voor een WW-uitkering aangegeven dat zij in Bulgarije heeft gewerkt. Omdat eiseres daarom mogelijk recht heeft op een langere duur aan WW-uitkering, heeft het UWV haar bij brief van 11 februari 2021 gevraagd om de volgende gegevens over 2001 tot en met 2011 te verstrekken:
  • Alle arbeidsovereenkomsten;
  • Alle ontslagstukken;
  • De laatste vier loonstroken van elk dienstverband.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres medegedeeld dat haar WW-uitkering per 9 juni 2021 is stopgezet. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 24 september 2021 erop gewezen dat zij informatie over het arbeidsverleden van eiseres in Bulgarije heeft opgevraagd, maar dat eiseres deze informatie niet heeft verstrekt. Daarbij is tot 8 oktober 2021 de gelegenheid geboden om deze stukken alsnog over te leggen.
De gemachtigde van eiseres heeft op 4 oktober 2021 schriftelijk gereageerd op de brief van 24 september 2021 van het UWV.
Het UWV heeft bij brief van 13 oktober 2021 de gemachtigde van eiseres gemeld dat het UWV niet beschikt over een overzicht van de tijdvakken gedurende welke eiseres in Bulgarije verzekerd is geweest voor werkloosheid. De gemachtigde van eiseres is in de gelegenheid gesteld om voor 27 oktober 2021 alsnog de gevraagde gegevens in te leveren.
De gemachtigde van eiseres heeft op 18 oktober 2021 per e-mail stukken overgelegd met betrekking tot het arbeidsverleden van eiseres van 2011 tot en met 2014.
Op 26 oktober 2021 heeft de gemachtigde van eiseres aanvullende stukken overgelegd met betrekking tot het arbeidsverleden van eiseres in de periode van 2 mei 2002 tot en met 18 september 2014. Deze stukken zouden op 16 mei 2021 al door eiseres bij het UWV zijn aangeleverd.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat het UWV hangende beroep het bestreden besluit heeft vervangen door het besluit van 26 augustus 2022. Daarbij is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering tot en met 8 juni 2022, met vergoeding van de kosten in bezwaar.
De rechtbank overweegt dat een beroep mede betrekking heeft op een besluit ter vervanging van een bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Dit staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het besluit van 26 augustus 2022 is het UWV tegemoetgekomen aan eiseres. Daarom wordt het besluit van 26 augustus 2022 niet in de beoordeling betrokken.
Omdat het UWV het bestreden besluit heeft vervangen door het besluit van 26 augustus 2022, is het de vraag of eiseres nog een procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend, nu eiseres heeft gesteld dat zij schade heeft geleden door het bestreden besluit.
Uit het besluit van 26 augustus 2022 blijkt dat het UWV het bestreden besluit niet langer handhaaft. Het beroep van eiseres slaagt derhalve. Dit heeft als gevolg dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade, die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Als gevolg van het besluit van 26 augustus 2022 staat de onrechtmatigheid van het bestreden besluit vast en daarmee ook dat deze onrechtmatigheid in beginsel aan het UWV is toe te rekenen.
Eiseres vordert vergoeding van wettelijke rente en immateriële schadevergoeding.
Wettelijke rente
De rechtbank overweegt dat wettelijke rente een vergoeding is voor schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. In dit geval houdt deze vertragingsschade verband met het onrechtmatige bestreden besluit en is deze schade als een gevolg van dat besluit aan het UWV toe te rekenen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. Het UWV zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het UWV deze wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012. [1]
Immateriële schadevergoeding
De beweerde immateriële schade is niet onderbouwd door eiseres zodat het verzoek tot vergoeding hiervan al daarom wordt afgewezen.
Proceskosten
Omdat het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
In artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is de hoogte van het te vergoeden bedrag aan kosten van verleende rechtsbijstand geregeld. Deze wordt bepaald op basis van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.
Uit de toelichting bij het Bpb blijkt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen.
Op grond van de jurisprudentie [2] vormt de omstandigheid dat de besluitvorming door het UWV niet vlekkeloos is verlopen geen aanleiding voor aanpassing van het te hanteren tarief. Nog daargelaten of de opgevoerde kosten voor eigen rekening van eiseres komen of dat deze door DAS worden gedragen, kan niet gesteld worden dat de werkwijze en de besluitvorming van het UWV eiseres dwongen tot het inroepen van rechtshulp waar een meer dan normale tijdsbesteding mee was gemoeid. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is naar het oordeel van de rechtbank hier dan ook geen sprake.
Omdat de rechtbank geen volledige proceskostenvergoeding aan eiseres toekent, zal zij het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten conform het forfaitaire vergoedingsstelsel van het Bpb. De rechtbank stelt de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en met een wegingsfactor 1).
Griffierecht
Tot slot draagt de rechtbank het UWV op het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt het UWV tot betaling aan eiseres van vergoeding van wettelijke rente als hiervoor weergegeven;
- wijst het verzoek tot immateriële schadevergoeding af;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 20 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.