In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de stopzetting van haar WW-uitkering. Eiseres had op 1 september 2021 een besluit ontvangen van het UWV waarin werd medegedeeld dat haar WW-uitkering per 9 juni 2021 was stopgezet. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 22 februari 2022. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 8 september 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en een vertegenwoordiger van het UWV. Het UWV heeft op 26 augustus 2022 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard en werd bepaald dat zij recht had op een WW-uitkering tot en met 8 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het bestreden besluit heeft vervangen door dit nieuwe besluit, maar dat eiseres nog steeds procesbelang had bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, omdat zij schade had geleden door dat besluit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres gegrond is en heeft het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de na te betalen uitkering, omdat de vertraging in de betaling als gevolg van het onrechtmatige besluit aan het UWV kon worden toegerekend. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen, omdat eiseres dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.518,- en het UWV opgedragen het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.