ECLI:NL:RBZWB:2022:6121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over verkeersbesluit voor parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 oktober 2022, gaat het om een beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Het college had op 18 november 2020 besloten om twee parkeerplaatsen te reserveren voor het opladen van elektrische voertuigen ter hoogte van [adres] in [plaatsnaam]. Dit besluit werd door eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.P. Wolf, bestreden. In een eerder stadium had de rechtbank al een tussenuitspraak gedaan waarin het college werd verzocht om het besluit nader te motiveren. De rechtbank heeft in deze uitspraak de feiten en beroepsgronden samengevat en de beoordeling van de verkeersveiligheid en de behoefte aan laadpalen besproken. De rechtbank concludeert dat het college niet in strijd met het beleid handelt en dat de belangenafweging niet ondeugdelijk is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2434 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 18 november 2020 (primair besluit) heeft het college een verkeersbesluit genomen. Dit besluit hield in dat er, in verband met het reserveren van twee parkeerplaatsen ter hoogte van de [adres] 37 te [plaatsnaam] ten behoeve van het opladen van elektrische voertuigen, twee verkeersborden worden geplaatst. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 26 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. R.A.M. van Loon.
In de tussenuitspraak van 19 mei 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending daarvan, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en op 7 september 2022 is het onderzoek gesloten.

Beoordeling

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dat is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat onduidelijk is wat de exacte locatie van de parkeerplaatsen zal zijn. Het was daarom ook onduidelijk of de parkeerplaatsen in strijd met artikel 24, eerste lid, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het RVV 1990) worden gerealiseerd. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen en te motiveren wat de exacte locatie van de parkeerplaatsen zal zijn.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college op 8 juni 2022 een nadere motivering ingediend. Het college heeft gemotiveerd dat de parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op twaalf meter van het begin van de bocht. De parkeerplaatsen hebben een maatvoering van zes meter en daardoor blijft er nog zes meter over tot aan het begin van de bocht.
4. Eisers hebben naar aanleiding van de nadere motivering schriftelijk gereageerd. Zij stellen zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid, ook na de nadere motivering, niet gegarandeerd kan worden.
Komt de verkeersveiligheid door de parkeerplaatsen in het geding?
5.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de verkeersveiligheid door het college niet gegarandeerd kan worden. Het is niet gebleken dat de parkeerplaatsen op het wegdek worden gemarkeerd. Hierdoor is niet gewaarborgd dat de op de maatvoeringstekeningen aangegeven parkeerplaatsen ook daadwerkelijk als zodanig worden gebruikt. Nu de gebruikers van de laadpaal niet dwingend wordt voorgeschreven waar te parkeren tijdens het opladen, is de veilige afstand van zes meter tot de bocht niet gegarandeerd. Indien een deel van de parkeerplaatsen voor de oplaadpaal wordt gebruikt, schuiven de beoogde parkeerplaatsen automatisch richting de hoek van de straat en wordt de zes meter tot de bocht ook niet gewaardeerd. Daarnaast stellen eisers zich op het standpunt dat de ruimte van zes meter tot de bocht zich bij uitstek leent voor het parkeren van een auto. Daarmee werkt dit besluit een overtreding van artikel 24, eerste lid, onder a, van het RVV 1990 in de hand. Het college had op zijn minst moeten overwegen om voor de zes meter tot de bocht een parkeerverbod in te stellen. Ook zal de parkeerdruk door de gereserveerde laadpalen toenemen en zal het trottoir smaller worden door plaatsing van de laadpaal.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verkeersveiligheid door de parkeerplaatsen niet in het geding komt. Het college heeft in de nadere motivering een maatvoeringstekening opgenomen waaruit blijkt dat de laadpaal op twaalf meter van de bocht wordt gerealiseerd. Gelet op de maatvoering van de parkeervakken blijft er nog zes meter over tot de bocht. Dit is gelet op artikel 24, eerste lid, onder a van het RVV 1990 voldoende om de verkeersveiligheid te waarborgen. Nu de parkeervakken op het wegdek niet zijn gemarkeerd, kan de rechtbank eisers volgen in het standpunt dat gebruikers van de laadpaal hun auto breder kunnen parkeren. Er is echter nog een meter speling om de verkeersveiligheid tot de bocht te garanderen. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende is.
Het standpunt dat het college had moeten overwegen om voor de zes meter tussen de laadpaal en de bocht een parkeerverbod in te stellen volgt de rechtbank niet. Op dit moment geldt op dat punt ook geen verkeersverbod en worden daar ook voertuigen geparkeerd. De rechtbank meent dat het verkeersbesluit van het college geen verkeersonveilige situatie in de hand werkt. Er is genoeg ruimte om twee voertuigen op veilige afstand van de bocht te parkeren. Het parkeren binnen vijf meter van de bocht is naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, van het RVV 1990 niet toegestaan en betreft een kwestie van handhaving.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat de parkeerdruk zodanig toeneemt dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Ook het standpunt dat het trottoir zodanig smal wordt dat daar geen veilig gebruik meer van kan worden gemaakt, is naar oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
Is er behoefte aan parkeerplaatsen voor elektrische auto’s?
6.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de behoefte aan twee parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische auto’s ontbreekt. Dat potentiële gebruikers zich hebben gemeld bij de gemeente, betekent volgens eisers niet dat daarmee de behoefte ook is aangetoond. Bij het bepalen van de behoefte dient volgens eisers ook de bezettingsgraad van de reeds aanwezige laadpunten te worden betrokken. Ook privélaadpalen moeten worden meegenomen in deze beoordeling. Eisers stellen dat er in de omgeving diverse laadpalen zijn, die overwegend onbezet zijn. Deze laadpalen liggen allemaal binnen het door het college gehanteerde afstandscriterium van 300 meter.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het wenselijk is om een extra laadpaal te plaatsen op de voorgestelde locatie, ook al is er een andere laadpaal binnen 200 meter van deze laadpaal. Desondanks kan er behoefte zijn aan een extra laadpaal als gebleken is van een hoge vraag. Het college stelt dat er minimaal zeven voertuigen gebruik moeten maken van twee oplaadpalen in de buurt van de [adres] in [plaatsnaam] . Het meenemen van privélaadpalen in de beoordeling is naar de mening van het college niet mogelijk, nu deze palen bij het college niet inzichtelijk en ook niet voor iedereen toegankelijk zijn.
Het college is van mening dat zij niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen.
6.3.
Gelet op vaste jurisprudentie komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluiten dienen te worden betrokken, dient het bestuursorgaan die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [1] Daarbij geldt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WVW worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De rechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [2]
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op de hierboven aangehaalde rechtspraak niet de absolute noodzaak van het verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Het college heeft gemotiveerd dat er sprake is van een verhoogde vraag naar laadpalen en dat deze vraag in de toekomst nog zal groeien, omdat het gebruik van elektrische auto’s zal toenemen. Dit standpunt is onderbouwd met een kaart van de vraag naar laadpalen en de laadpalen die in de omgeving van de [adres] in [plaatsnaam] aanwezig zijn. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat het gebruik van elektrische auto’s, en daarmee de vraag naar oplaadpunten, zal toenemen. Daarnaast heeft het college aangegeven dat een spreiding van de laadpalen gewenst is, zodat men in de buurt van hun eigen woning kan opladen. Hoewel er binnen 300 meter mogelijk meerdere laadpalen te vinden zijn, bestaat er behoefte aan een extra oplaadpaal. Het college heeft gemotiveerd dat het opladen van elektrische auto’s vaak in de avond en nacht gebeurt en dat het opladen enkele uren in beslag neemt, waardoor er een grotere behoefte is aan laadpalen. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk. Eisers hebben onvoldoende gemotiveerd welke alternatieve laadpalen er zijn en dat deze alternatieve laadpalen een uitkomst bieden. Hoewel eisers van de locaties foto’s hebben overlegd, maakt dit niet dat het standpunt voldoende is onderbouwd. Het kan zijn dat de laadpalen ten tijde van het maken van de foto onbezet was. Dit wil echter niet zeggen dat deze laadpalen voor het grootste gedeelte van de tijd onbezet zijn. Uit de door eisers overgelegde stukken blijkt niet dat er geen behoefte bestaat aan een laadpaal in de [adres] in [plaatsnaam] . Het laat enkel zien dat de laadpalen op het moment van de foto onbezet waren.
Ook het feit dat het eerdere verkeersbesluit is ingetrokken, betekent niet dat er geen behoefte is aan een laadpaal. Het eerdere besluit is namelijk ingetrokken, omdat er op die locatie weinig parkeerruimte aanwezig was. Bewoners hebben daar niet de gelegenheid om op eigen terrein te parkeren, waardoor het college het van belang achtte om de laadpaal te verplaatsen naar de [adres] waar meer parkeerruimte is vanwege de mogelijkheid om op eigen terrein te parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de plaatsing van een laadpaal in de [adres] wenselijk is.
Handelt het college in strijd met het beleid?
7.1.
Eisers zijn van mening dat het college het beleid voor het plaatsen van laadpalen niet hebben gevolgd. Eiser voert, in de reactie op de nadere motivering, aan dat er binnen nog geen 100 meter afstand extra en nieuwe laadpalen zijn geplaatst. Binnen de door de gemeente gehanteerde afstand bevinden zich nu zeker tien oplaadpalen. Het college had dit naar de mening van eisers moeten meenemen in de beoordeling.
Daarnaast heeft het college ten onrechte ook het beleid niet gevolgd ten aanzien van het verkrijgen van draagvlak voor het plaatsen van de laadpalen. Er heeft geen vorm van participatie plaatsgevonden. Hoewel eisers meerdere keren om overleg hebben verzocht, is dit overleg door het college uit de weggegaan. Door geen burgerparticipatie toe te passen, is de totstandkoming van het verkeersbesluit gebrekkig geweest. Dit dient tot vernietiging van het besluit te leiden.
7.2.
Ter zitting is door de gemachtigde van het college uiteen gezet dat het beleid voor de plaatsing van laadpalen tot 2018 gold. Dit beleid paste niet meer bij de huidige situatie. Het college heeft besloten om het beleid los te laten vanwege de veranderende vraag. De verkeersdeskundige heeft echter een verkeerd formulier gebruikt. Echter, een groot deel van de te beoordelen punten komt overeen met het oude beleid. Er wordt nu voornamelijk beoordeeld of een laadpaal past binnen het geval, de locatie en de noodzakelijkheid. De afstand tussen de diverse laadpalen is niet meer leidend.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet in strijd met het beleid handelt, nu er geen sprake is van officieel beleid. Het college hanteert op basis van het oude beleid een vaste gedragslijn. Daaraan heeft het college getoetst. Het college heeft gemotiveerd dat de laadpaal passend is op de locatie en daarnaast ook noodzakelijk is. Dat er in de buurt van de [adres] in [plaatsnaam] meerdere laadpalen te vinden zijn, is naar oordeel van de rechtbank niet in strijd met de vaste gedragslijn. Het college beoordeelt immers per laadpaal of de locatie passend is en of de laadpaal noodzakelijk is. Het college heeft dit voldoende onderbouwd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de laadpalen die na het bestreden besluit zijn geplaatst niet kunnen worden meegenomen in de beoordeling of het bestreden besluit onrechtmatig is. De rechtbank beoordeelt immers de situatie, zoals deze was ten tijde van het bestreden besluit. Dat het college geen burgerparticipatie heeft toegepast, maakt niet dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het college is immers niet (wettelijk) verplicht om burgers door middel van burgerparticipatie in de besluitvorming te betrekken.
Is de belangenafweging ondeugdelijk?
8.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de belangenafweging ten onrechte niet in hun voordeel is uitgevallen. De belangen uit artikel 2 WVW zijn niet, dan wel onvoldoende tegen elkaar afgewogen. In de omgeving zijn diverse alternatieve laadpalen aanwezig. Deze liggen op korte afstand van de [adres] in [plaatsnaam] . Het is niet noodzakelijk dat er nog extra parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische auto’s worden gereserveerd. Volgens eisers zal de parkeerdruk toenemen, zal het straatbeeld worden ontsierd en zullen bewoners verder moeten lopen. Daarnaast stellen eisers dat het uitzicht door de laadpaal wordt beperkt. Er is een blauw lampje zichtbaar op de laadpaal dat voor lichthinder zal zorgen. Ook maakt het opladen van de auto’s een zoemend geluid, waardoor geluidsoverlast ontstaat, aldus eisers.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het college heeft toegelicht dat door het verkeersbesluit schade of hinder voor het milieu wordt beperkt. Door het realiseren van openbare laadplaatsen met oplaadpalen wordt de aanschaf van elektrische auto’s gestimuleerd en wordt zuinig energiegebruik bevorderd. Dit levert een verbetering op voor de luchtkwaliteit, het milieu en dus ook voor de leefomgeving. Daarnaast heeft het college meegewogen dat vrijwel alle direct omwonenden op eigen terrein kunnen parkeren, zodat er geen of nauwelijks sprake zal zijn van onevenredige benadeling. De stelling van eisers dat er sprake is van lichthinder, geluidsoverlast en ontsiering van het straatbeeld is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Met college is de rechtbank van oordeel dat het algemeen belang zwaarder weegt dan de individuele belangen van eisers.

Conclusie

9. Vanwege het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. Nu het college het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
10. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.082,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1) en € 1.897,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Dit is in totaal een bedrag van € 2.979,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 19 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:489 en ABRvS 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2022.
2.Zie ABRvS 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619 en ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1774.