ECLI:NL:RVS:2021:2022

Raad van State

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
202006736/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit voor oplaadpaal elektrische voertuigen in Ridderkerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk, dat op 24 mei 2019 is genomen. Dit besluit houdt in dat er een oplaadpaal voor elektrische voertuigen wordt geplaatst op de Droogdok ter hoogte van nummer 4 in Ridderkerk. De aanleiding voor dit besluit was een aanvraag van Allego, een bedrijf dat samenwerkt met gemeenten om laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te realiseren, namens een bewoner van de Kraanbaan 5. De appellante, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de locatie van de oplaadpaal, omdat deze volgens haar niet goed gekozen is en zij niet is gehoord in de procedure.

De rechtbank Rotterdam heeft op 6 november 2020 het beroep van de appellante gegrond verklaard en het besluit van 26 september 2019 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft de appellante hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 augustus 2021 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank de appellante ten onrechte niet heeft gehoord op een zitting, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van 26 september 2019 is vernietigd wegens een bevoegdheidsgebrek. De rechtsgevolgen van het besluit blijven echter in stand, omdat de besluitvorming verder niet onzorgvuldig is geweest.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom de gekozen locatie voor de oplaadpaal geschikt is en dat de belangen van de omwonenden in redelijkheid zijn afgewogen. De appellante heeft geen bezwaar tegen het inrichten van een oplaadpunt, maar betwist de gekozen locatie. De Afdeling concludeert dat de beperkte nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met het verkeersbesluit worden gediend. De appellante krijgt het griffierecht vergoed.

Uitspraak

202006736/1/A2.
Datum uitspraak: 8 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Ridderkerk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2020 in zaak nr. 19/5689 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2019 heeft het college kenbaar gemaakt een oplaadpaal voor elektrische voertuigen te plaatsen en een parkeervak in gebruik te geven op de Droogdok ter hoogte van nummer 4 te Ridderkerk, uitsluitend voor het opladen van elektrische voertuigen door het plaatsen van het verkeersbord E04 met onderbord "opladen elektrische voertuigen" en het aanbrengen van een wit kruis op het parkeervak (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 26 september 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 september 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2021, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Ostojić-Hanssen en ing. D. van Straten, zijn verschenen.
Overwegingen
Het niet houden van een zitting door de rechtbank
1.       [appellante] voert aan dat de rechtbank haar ten onrechte niet heeft gehoord op een zitting.
1.1.    De rechtbank heeft partijen bij brieven van 17 juli 2020 medegedeeld dat het volgens haar niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden. Indien partijen toch op een zitting willen worden gehoord, moeten zij dat binnen vier weken na de datum van verzending van die brief laten weten. Het college heeft niet op die brief gereageerd. [appellante] heeft bij brief van 12 augustus 2020, bij de rechtbank ingekomen op 14 augustus 2020 en derhalve tijdig, verzocht om te worden gehoord. De rechtbank heeft desondanks uitspraak gedaan zonder een zitting te houden. Nu partijen niet met toepassing van artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, terwijl [appellante] heeft verklaard gebruik te willen maken van haar recht ter zitting te worden gehoord, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, heeft de rechtbank in strijd met deze bepalingen uitspraak gedaan op het beroep van [appellante].
Het betoog slaagt.
1.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Omdat [appellante] haar zaak ten volle bij de Afdeling heeft kunnen bepleiten, zal de Afdeling met het oog op de definitieve beslechting van het geschil de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 september 2019 beoordelen aan de hand van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, zoals die in hoger beroep zijn aangevuld.
Feiten en geschil
2.       De aanleiding voor het nemen van het verkeersbesluit is een aanvraag van Allego, een bedrijf dat in samenspraak met gemeenten voorziet in laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer, namens een bewoner van de Kraanbaan 5 te Ridderkerk voor een oplaadpunt voor diens toenmalige elektrische auto. De aanvraag zag op de [locatie], maar in het verkeersbesluit is besloten het oplaadpunt enkele parkeervakken verderop de plaatsen omdat anders een bewoner van de Kraanbaan 2 direct zicht zou hebben op de laadpaal en het verkeersbord. Het oplaadpunt is openbaar en te gebruiken door iedereen met een elektrische auto.
3.       [appellante] woont aan de [locatie]. Zij heeft geen bezwaar tegen het inrichten van een oplaadpunt voor elektrische auto’s. Het geschil spitst zich toe op de gekozen locatie en de wijze waarop het college tot die keuze is gekomen.
Bevoegdheidsgebrek aan het besluit van 26 september 2019
4.       Het college heeft in het verweerschrift in beroep terecht naar voren gebracht dat het besluit van 26 september 2019 onbevoegd is genomen, omdat mandaat is verleend aan dezelfde persoon die ook in mandaat het verkeersbesluit heeft genomen.
Dit betekent dat het besluit van 26 september 2019 al om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Omdat het college het bevoegdheidsgebrek bij besluit van 31 maart 2020 heeft hersteld via bekrachtiging, zal de Afdeling in het navolgende bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 26 september 2019 in stand te laten.
Gronden en beoordeling ervan
5.       [appellante] betoogt dat het verkeersbesluit en het besluit van 26 september 2019 onzorgvuldig zijn voorbereid. De bewoners van de Droogdok, in de stukken van het college een aantal keer foutief vermeld als Drooghof, zijn niet van tevoren geïnformeerd over het voorgenomen oplaadpunt. In het verkeersbesluit wordt ten onrechte vermeld dat de aanvraag afkomstig is van de Droogdok in plaats van de Kraanbaan. In het besluit op bezwaar van 26 september 2019 staan onjuistheden wat betreft de data van het verkeersbesluit en de publicatie daarvan. Ook in het verslag van de hoorzitting van bezwaar staan onjuistheden. [appellante] en de andere bezwaarmakers zijn ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld op dat verslag te reageren voordat een besluit op bezwaar werd genomen. Ook reageerde het college niet op telefonische en elektronische verzoeken van de bezwaarmakers. Ter zitting heeft [appellante] benadrukt dat als het college beter met de omwonenden had gecommuniceerd en naar hen had geluisterd, deze procedure hoogstwaarschijnlijk niet nodig was geweest.
[appellante] betoogt verder dat het verkeersbesluit en het besluit van 26 september 2019 niet deugdelijk zijn gemotiveerd en een belangenafweging ontbreekt. Het verkeersbesluit is in strijd met de door het college gehanteerde beleidsregels voor het kiezen van een locatie voor oplaadvoorzieningen, welke beleidsregels door het college zowel in het verkeersbesluit als in het besluit van 26 september 2019 niet eens worden genoemd. Volgens [appellante] heeft het college de keuze voor de [locatie] niet onderbouwd en heeft het evenmin onderbouwd waarom de door haar voorgedragen alternatieve locatie aan de Kraanbaan, bij de kruising met de Ringdijk, niet geschikt is. Deze alternatieve locatie voldoet wel aan de criteria van de beleidsregels, ligt - anders dan de Droogdok - niet naast een speeltuin, en kent aanzienlijk meer parkeerplaatsen dan de Droogdok. Dat laatste is met name van belang omdat de laadpaal volgens de beleidsregels in de toekomst minimaal twee parkeerplaatsen zal bedienen en de toch al aanwezige parkeerdruk aan de Droogdok daardoor verder zal toenemen, aldus [appellante].
Zorgvuldige voorbereiding
5.1.    Het college heeft ter zitting erkend dat de communicatie met de omwonenden in deze procedure beter had gekund. De van toepassing zijnde regelgeving vereist echter niet dat het college voordat het een verkeersbesluit neemt de buurtbewoners daarover informeert. Het verkeersbesluit is in het huis-aan-huisblad en de Staatscourant gepubliceerd, waarna belanghebbenden tegen het verkeersbesluit bezwaar hebben kunnen maken. De vraag of het college, naar het stelt, de bewoners van de [locaties] en de Kraanbaan 2 t/m 6 en 1 t/m 13 bij brief van 15 april 2019 van te voren te kennen heeft gegeven dat en waar het voornemens was een oplaadpunt te realiseren, kan daarom in het midden blijven. Overigens heeft de bewoner van de Kraanbaan 2 naar aanleiding van die brief het college verzocht om verplaatsing van het oplaadpunt, waar in het verkeersbesluit gehoor aan is gegeven. Dat [appellante] stelt de informatiebrief van 15 april 2019 niet te hebben ontvangen, betekent dus niet dat die brief in het geheel niet is bezorgd.
[appellante] wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat in het verkeersbesluit ten onrechte staat dat er in de Droogdok behoefte is aan een oplaadlocatie. De aanvraag zag immers op een oplaadpunt aan de [locatie].
De onjuist vermelde (publicatie)datum van het verkeersbesluit in het besluit van 26 september 2019 betreft een kennelijke verschrijving, evenals het aanduiden van de Droogdok met ‘Drooghof’. Deze slordigheden hebben [appellante] niet in haar belangen geschaad en geven dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 26 september 2019 om die reden niet in stand te laten.
In de bezwaarfase zijn de buurtbewoners in de gelegenheid gesteld hun bezwaren mondeling toe te lichten. Van de hoorzitting is een schriftelijk verslag gemaakt. Voldoende is dat het verslag een zakelijke weergave inhoudt van hetgeen partijen tijdens de hoorzitting hebben verklaard. Dit verslag hoeft geen letterlijke weergave van het horen te bevatten. Evenmin vereist artikel 7:7 van de Awb dat het verslag al voor het besluit op bezwaar aan belanghebbenden wordt toegezonden. Omdat eventuele onjuistheden in het verslag in beroep aan de orde kunnen worden gesteld, vormen deze evenmin aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 26 september 2019 om die reden niet in stand te laten.
5.2.    Het betoog faalt in zoverre.
Motivering en belangenafweging
5.3.    In artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer is bepaald dat de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval moet vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij moet worden aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere in die bepaling genoemde belangen in het geding zijn, moet ook worden aangegeven op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
5.4.    Volgens het bij het besluit van 26 september 2019 gevoegde advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, dat als motivering voor dat besluit dient, beoogt het college met het verkeersbesluit een doelmatig of zuinig energiegebruik te bevorderen, als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, van de Wvw 1994. Het college wenst het elektrisch rijden te stimuleren, omdat dit voor een gezondere leefomgeving zorgt. Het streven is een locatie aan te bieden zo dicht mogelijk bij het adres van de aanvrager, met zo min mogelijk overlast voor de buurt. Verder is van belang dat het oplaadpunt openbaar is en via de website van Allego ook door anderen dan de aanvrager makkelijk te vinden is. De voorkeur van het college gaat dus uit naar een geschikte en centrale plek.
In artikel 5 van de Beleidsregels oplaadvoorzieningen voor elektrische voertuigen gemeente Ridderkerk zijn daarvoor criteria opgesteld. Deze bepaling luidt als volgt:
"Het college bepaalt in overleg met de aanvrager de definitieve locatie van de oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur en de aan te wijzen parkeerplaats(en). Het college toetst hierbij aan de volgende criteria:
a. de behoefte aan een oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur moet blijken uit de behoefte van gebruikers binnen een straal van hemelsbreed 200 meter van de aangevraagde locatie;
b. zijn er al bestaande oplaadpalen en/of andere oplaadinfrastructuur aanwezig op of aan de weg binnen de genoemde straal van 200 meter;
c. is de desbetreffende ondergrond in eigendom van de gemeente;
d. is de locatie van de oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur voldoende vindbaar en zichtbaar;
e. is het aannemelijk dat de locatie door meerdere gebruikers gedeeld kan worden (dit om te voorkomen dat er "privé-parkeerplaatsen" gecreëerd worden);
f. kan de oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur worden voorzien van twee of meer aansluitpunten en kunnen - eventueel op termijn - twee of meer parkeerplaatsen worden bediend;
g. laat de parkeerdruk dit toe;
h. betreft het een bestaand parkeervak / bestaande parkeervakken;
i. blijft de doorgang voor ander verkeer (auto, fiets, voetganger, rolstoel etc.) gewaarborgd;
j. zijn er geen belemmeringen ten aanzien van ander straatmeubilair of (openbaar) groen;
k. is er sprake van geplande reconstructies of andere infrastructurele ontwikkelingen.
In beginsel worden er bij een nieuw te realiseren oplaadpaal en/of andere oplaadinfrastructuur direct in het verkeersbesluit twee parkeerplaatsen aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Tegen dit besluit van het college staat bezwaar en beroep open. Er zal na het van kracht worden van het verkeersbesluit aansluitend minstens één parkeerplaats worden ingericht als oplaadlocatie. Het feitelijk inrichten van een eventueel tweede parkeerplaats als oplaadlocatie is vraagafhankelijk en gebeurt op een nader te bepalen datum. Ligt die datum binnen drie maanden na het van kracht worden van het verkeersbesluit, dan kan de tweede parkeerplaats zonder besluit van het college worden ingericht als oplaadlocatie. Ligt die datum na drie maanden na het van kracht worden van het verkeersbesluit, dan neemt het college daartoe een besluit. Ook tegen dit besluit van het college staat bezwaar en beroep open, omdat dan pas het feitelijk rechtsgevolg in werking treedt (ook op de tweede parkeerplaats mag dan niet meer worden geparkeerd met een niet-elektrisch voertuig). De rechter zal in dat geval - naar verwachting - globaler toetsen."
5.5.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid de in artikel 2, derde lid, onder a, van de Wvw 1994 genoemde doelstelling aan het verkeersbesluit ten grondslag kunnen leggen. De door het college gehanteerde Beleidsregels geven daarnaast blijk van een belangenafweging waarbij ook de andere doelstellingen van artikel 2 van de Wvw 1994, zoals het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, zijn betrokken. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar stelling dat het college de Beleidsregels niet bij de besluitvorming heeft betrokken, aangezien deze in het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften worden besproken en de relevante bepalingen als bijlage bij dat advies zijn gevoegd.
Anders dan [appellante] betoogt, blijkt evenmin dat de door het college gekozen locatie in strijd is met artikel 5 van de Beleidsregels. Wat betreft de parkeerdruk aan de Droogdok heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het om één parkeervak gaat en aan de Droogdok relatief weinig woningen staan. Het verkeersbesluit heeft daarom geen grote consequenties voor de omwonenden. Verder wordt in het verkeersbesluit slechts één parkeerplaats aangewezen als oplaadlocatie voor elektrische auto's. Gelet op artikel 5 van de Beleidsregels is het, zoals ook het college uitdrukkelijk heeft verklaard, zonder nadere besluitvorming van het college niet mogelijk een tweede parkeerplaats als oplaadlocatie in te richten in de Droogdok. Tegen een eventueel nieuw verkeersbesluit staan opnieuw rechtsmiddelen open. Ten slotte heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gekozen locatie geen hinder of extra gevaar oplevert voor voetgangers van het trottoir. Het college heeft aan de hand van een tekening laten zien dat na plaatsing van de oplaadpaal en het verkeersbord de doorgang - ook naar de speeltuin - niet wordt belemmerd.
[appellante] voert terecht aan dat in het besluit van 26 september 2019 niet inhoudelijk wordt ingegaan op de door haar genoemde alternatieve locatie. In het verweerschrift in beroep heeft het college dat wel gedaan, zodat het standpunt van het college daarover kan worden betrokken bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven. Daarbij staat voorop dat, zoals het college met juistheid heeft opgemerkt, het gegeven dat ook andere locaties voor een oplaadpunt aanwezig zijn, niet tot de conclusie hoeft te leiden dat de gekozen locatie aan de Droogdok 4 ongeschikt is. Het college heeft nogmaals benadrukt dat het oplaadpunt niet alleen dicht bij de woning van de aanvrager wordt geplaatst, maar tevens op een locatie die voor andere gebruikers logisch en goed bereikbaar is. In dit geval woont de aanvrager aan een doodlopende weg, zodat een locatie bij zijn woning niet geschikt is. Verder heeft het college aan de hand van een situatietekening toegelicht dat de door [appellante] voorgedragen alternatieve locatie eveneens minder geschikt is dan de gekozen locatie aan de Droogdok 4, omdat die locatie niet centraal in de wijk ligt en daarmee niet het hele plangebied kan bedienen. Verder is de alternatieve locatie op de Kraanbaan qua parkeren iets drukker dan de Droogdok, gezien het aantal woningen aan de Kraanbaan. De Afdeling is van oordeel dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is gekozen voor die locatie.
5.6.    Het betoog faalt in zoverre eveneens.
Eindoordeel
6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, omdat de rechtbank [appellante] ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een zitting. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 september 2019 gegrond verklaren. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens het daaraan klevende bevoegdheidsgebrek. Er bestaat, naast het bevoegdheidsgebrek, echter geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Ook heeft het college het verkeersbesluit, met de aanvulling in het verweerschrift, voldoende gemotiveerd en heeft het zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beperkte nadelige gevolgen van dat besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De Afdeling zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 6 november 2020 in zaak nr. 19/5689;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk van 26 september 2019, kenmerk 78090;
V.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 439,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021
611