ECLI:NL:RBZWB:2022:6065

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8787
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid en medische afzakker

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, die als logistiek medewerker werkte, meldde zich op 7 maart 2018 ziek en vroeg op 20 december 2019 een WIA-uitkering aan. Het UWV weigerde deze aanvraag op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 29,84%, wat door eiser werd bestreden. Na een hoorzitting en een bestreden besluit, waarin het percentage werd aangepast naar 31,95%, stelde eiser beroep in bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd. De beoordeling van de verzekeringsartsen werd als zorgvuldig beschouwd, en de rechtbank concludeert dat de medische beperkingen van eiser niet zijn onderschat. Eiser had aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelt dat de subjectieve klachten niet voldoende zijn om de vastgestelde belastbaarheid te betwisten. De rechtbank wijst ook de claim van eiser over een 'medische afzakker' af, omdat hij zelf had besloten om zijn uren te verminderen zonder medisch advies.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd per 16 maart 2020. Eiser krijgt geen vergoeding voor het griffierecht, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 18 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8787 WIA

uitspraak van 18 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij] B.V.te [vestigingsplaats] ,
arts-gemachtigde: [naam arts-gemachtigde] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de weigering om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Eiser was werkzaam als logistiek medewerker bij [naam derde partij] B.V. voor 35 uur per week. Op 7 maart 2018 heeft eiser zich ziek gemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten.
Eiser heeft op 20 december 2019 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV vervolgens bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit) geweigerd een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen per 16 maart 2020. Het UWV achtte eiser voor 29,84% arbeidsongeschikt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eisers bezwaar is besproken op de hoorzitting van 28 juli 2020. Met een besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV vervolgens eisers bezwaar ongegrond verklaard. Het UWV heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser gewijzigd vastgesteld op 31,95%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Tevens neemt ex-werkgever [naam derde partij] B.V. deel aan het beroep als derde partij met arts-gemachtigde [naam arts-gemachtigde] , bedrijfsarts bij [naam bedrijf 1] .
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door [naam derde partij] B.V. De rechtbank heeft hierop, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat [naam derde partij] B.V. enkel via de arts-gemachtigde van die stukken kennis mag nemen.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, namens het UWV [naam vertegenwoordiger] en de arts-gemachtigde van de derde partij.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
16 maart 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor de WIA-uitkering terecht is geweigerd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en de geduide functies niet kan uitvoeren, gezien zijn klachten en beperkingen, en dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Verder heeft eiser aangevoerd dat er sprake is van een medische afzakker per 1 januari 2018.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
Aangezien eiser geen toestemming heeft gegeven voor kennisneming van stukken die
medische gegevens bevatten door [naam derde partij] B.V. zal de rechtbank in de (medische)
overwegingen geen specifieke medische gegevens over eiser vermelden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 16 maart 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is de medische beoordeling door het UWV?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 3 maart 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert op 3 maart 2020 het volgende. Eiser heeft een arbeidsongeschiktheidsperiode doorlopen met diverse klachten. Voordien had eiser al een aantal periodes van verzuim gekend. Bedrijfsarts heeft een belastbaarheid vastgesteld om arbeidsdeskundig onderzoek mogelijk te maken. Terugkeer in eigen werk bleek niet mogelijk. Wel werd geconcludeerd dat er re-integratiemogelijkheden zijn. Naar huidige gegevens is er een persisterend klachtenbeeld, dat onvoldoende geduid kan worden. Er is verschraling van dagelijkse activiteiten. Eiser heeft behandeling gezocht, maar zonder afdoende resultaat voor hem. In het kader van de WIA kan gesteld worden dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit. Tevens is de relatie ziekte-beperking-handicap niet geheel duidelijk. Er is wel voldoende consistentie en plausibiliteit om uit te gaan van voldoende objectieve gegevens en verminderde functionele mogelijkheden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 maart 2020. In deze lijst wordt in voldoende mate rekening gehouden met het geconstateerde beeld enerzijds en de geobjectiveerde afwijkingen anderzijds. Te veel beperkingen aangeven zou ook in het licht van de na te streven activering juist een anti revaliderend effect hebben. De medische prognose is onzeker.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en rapporteert op 31 juli 2020 het volgende. In het bezwaarschrift, de nadere medische gegevens en uit het verslag van de hoorzitting zijn geen nieuwe aanknopingspunten naar voren gekomen met betrekking tot de medische situatie die aanleiding vormen om bij heroverweging de medische grondslag van de bestreden beslissing onjuist te achten. De primaire verzekeringsarts was op de hoogte van de diagnoses. Bij de FML wordt uitgegaan van een niveau van functioneren waartoe een gezond persoon van 16-65 jaar minimaal in staat is. De gekozen CBBS-normaalwaarden zijn dus aan de lage kant, waardoor eiser niet aanvullend beperkt geacht dient te worden. Ten aanzien van de FML die door de bedrijfsartsen is opgesteld, overweegt de verzekeringsarts b&b dat uit jurisprudentie volgt dat enkel het feit dat de bedrijfsarts eiser aanzienlijk meer beperkt acht dan de (bezwaar)verzekeringsarts niet leidt tot het oordeel dat de FML door het UWV onjuist is vastgesteld. In de eerste plaats is het uitsluitend de taak van de verzekeringsarts om beperkingen in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan de FML van de bedrijfsarts. Ook ontbreekt aan de door de bedrijfsarts ingevulde FML elke onderbouwing en is de FML opgesteld om de re-integratiemogelijkheden van eiser in kaart te brengen, dus met een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA. Eiser geeft klachten aan, maar deze klachten zijn niet te herleiden tot een objectiveerbare medische stoornis in de zin van ziekte of gebrek. Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt is er geen reden voor het stellen van een urenbeperking buiten de reeds gestelde beperkingen. Een urenbeperking aannemen zou zeker leiden tot verdere operante conditionering. De verzekeringsarts b&b verwijst naar de Standaard verminderde arbeidsduur.
4.2.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is, gezien zijn klachten en beperkingen. Eiser stelt dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat hij ook vóór maart 2018 met veel pijn en uitval zijn werk heeft gedaan. Hierbij heeft eiser verwezen naar de (para)medische gegevens die hij heeft overgelegd. Verder heeft eiser aangevoerd dat niet alle diagnoses zijn meegenomen en dat uit het spaaklopen van zijn recente vrijwilligerswerk in een zorginstelling volgt dat hij niet belastbaar is voor arbeid.
Het UWV heeft in het verweerschrift en ter zitting aangevoerd dat zowel het UWV als de verzekeringsarts b&b in het beroepschrift en bijlagen geen aanleiding ziet om het standpunt te wijzigen. Verder heeft het UWV aangevoerd dat een fysiotherapeut geen uitspraken mag doen over de medische situatie van eiser.
De arts-gemachtigde van de derde partij heeft de standpunten van het UWV gevolgd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser in de primaire fase is onderzocht door de verzekeringsarts en in de bezwaarfase is gehoord door het UWV. Daarbij heeft hij kunnen aangeven wat zijn klachten en ervaren beperkingen zijn. Hij heeft verder meerdere keren aanvullende medische informatie van behandelaren overgelegd aan het UWV. De verzekeringsartsen hebben de overgelegde medische informatie van eiser vervolgens meegenomen in de beoordeling van eisers recht op een WIA-uitkering. De rechtbank merkt op dat de klachten van eiser invoelbaar zijn. Het gaat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling echter om de beperkingen die een medisch en objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. De subjectieve
beleving van eiser is daarbij niet beslissend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen.
Niet gebleken is dat in de FML van 3 maart 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Wat is de arbeidsdeskundige beoordeling door het UWV?
5.1.
Arbeidskundige [naam arbeidskundige] van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, namelijk samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en monteur printplaten (Sbc-code 267051). In de bezwaarfase heeft arbeidsdeskundige b&b [arbeidsdeskundige b&b] van het UWV de functies opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat twee functies moeten vervallen. Hij heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en wikkelaar (Sbc-code 267053).
5.2.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidskundige] van 17 maart 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 augustus 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De in overweging 5.1 genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is er sprake van een medische afzakker?
6.1.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
6.2.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat er sprake is van een zogenoemde medische afzakker en dat de bedrijfsarts dit op 10 september 2018 heeft bevestigd. Eiser is per 1 januari 2018 vijf uur per week minder gaan werken, van 40 uur naar 35 uur, in verband met zijn klachten. Hierdoor is zijn maatmanloon foutief.
Het UWV heeft in het verweerschrift en ter zitting aangevoerd dat er geen grond bestaat om de claim van medische afzakker te volgen. Het UWV verwijst in dit verband naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 3 november 2020. Vanaf 2015 is eiser geen 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Bovendien geeft de bedrijfsarts aan dat eiser zélf per 1 januari 2018 minder is gaan werken en motiveert deze niet met medische gegevens waarom sprake zou zijn van een medische afzakker.
De arts-gemachtigde van de derde partij heeft de standpunten van het UWV gevolgd.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep voor het eerst heeft aangevoerd dat hij een zogenoemde medische afzakker is, omdat hij per 1 januari 2018 vijf uur per week minder is gaan werken, waardoor zijn maatmanloon foutief is vastgesteld en zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag dient te worden aangepast naar 1 januari 2018.
Uitgangspunt voor de vaststelling van de maatmanarbeid is volgens vaste rechtspraak de arbeid die een verzekerde laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo'n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen is verankerd in vaste rechtspraak. [1]
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat eiser sinds 2015 meerdere periodes van ziekmelding heeft gekend. Tevens stelt de rechtbank vast dat eiser ter zitting heeft bevestigd dat hij op eigen initiatief per 1 januari 2018 vijf uur minder is gaan werken, niet op medisch advies. Gelet op de hiervoor opgenomen vaste rechtspraak is alleen al daarom geen sprake van een medische afzakker. Er bestaat dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV een onjuiste eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan wel onjuist maatmanloon heeft gehanteerd bij de beoordeling van eisers recht op een WIA-uitkering. Ook eisers (eerdere) stelling dat uit het verslag van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van 10 september 2018 volgt dat sprake is van een medische afzakker, volgt de rechtbank niet. De bedrijfsarts heeft namelijk onder kopje ‘S’ van ‘subjectief’ opgenomen: ‘‘is bezig bij [naam bedrijf 2] . 5x7 uur/dag normaal 35 uur/week. Per 1 januari 2018 zelf gedaan van 40-35 uur/week. Eigenlijk om medische redenen dus medische afzakker. 5x7 uur leek hem beter vol te houden.’’ Dit bevestigt wat eiser ter zitting heeft verklaard, namelijk dat eiser zelf heeft gekozen om vijf uur minder te gaan werken per 1 januari 2018. Aan het minder werken lag dus geen advies van een behandelend arts of bedrijfsarts ten grondslag, waardoor geen sprake kan zijn van een medische afzakker.
Nu eisers grond ten aanzien van de medische afzakker niet slaagt en eiser verder geen gronden tegen de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 16 maart 2020.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 16 maart 2020. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen vergoeding voor het door hem betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1853.