Uitspraak
18.6521 WIA
15 november 2018, 16/4108 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
27 november 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv over haar WIA-uitkering werd afgewezen. Appellante, die sinds 21 mei 2001 als fysiotherapeut werkte, heeft zich op 29 november 2013 ziek gemeld. Het Uwv heeft haar een WGA-uitkering toegekend, maar appellante is van mening dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder ligt dan 29 november 2013 en dat zij als medische afzakker moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geoordeeld dat het Uwv terecht is uitgegaan van 29 november 2013 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij om medische redenen haar werkuren heeft moeten verlagen. De Raad stelt vast dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de stelling van appellante ondersteunen. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsartsen dat appellante bewust heeft gekozen om haar werkuren te verminderen en dat er geen reden is om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te vervroegen. Ook de analoge toepassing van artikel 17 van het Dagloonbesluit wordt afgewezen, omdat deze regeling uitsluitend ziet op verlof in een arbeidsrechtelijke relatie en niet op situaties waarin een WW-uitkering wordt ontvangen. De Raad bevestigt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak moet worden gehandhaafd.