ECLI:NL:RBZWB:2022:6051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
02-068154-22, 02-228373-20 (tul), 02-048124-21 (tul),02-210202-20 (tul), 02-800620-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen ISD-maatregel vanwege niet voldoen aan formele criteria; toepassing van arrest Hoge Raad van 15 december 2020

Op 19 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en mishandeling. De verdachte, geboren in 1991 te Tilburg en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg-Zuid. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van computerspellen, mishandeling van een slachtoffer, en autodiefstallen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank achtte de feiten 1, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, maar verwierp het verweer van de verdediging met betrekking tot feit 2, waarbij de verdediging aanvoerde dat er geen opzet was en dat er sprake was van noodweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis was doorgebracht.

De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat niet aan de formele criteria voor deze maatregel was voldaan, zoals vastgelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verklaarde de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel toewijsbaar, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], ter hoogte van € 21,32, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer: 02-068154-22, 02-228373-20 (tul), 02-048124-21 (tul),02-210202-20 (tul), 02-800620-16 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te Tilburg,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting Limburg-Zuid, De Geerhorst.
raadsman: mr. R.I. Kool, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
zich op 18 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een of meer computerspellen van de [naam winkel] ;
Feit 2
zich op 18 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door haar in het gezicht te schoppen of te trappen;
Feit 3
zich op 15 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan een drietal autodiefstallen met braak;
Feit 4
zich op 15 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan een drietal pogingen tot autodiefstal met braak, in verschillende juridische varianten tenlastegelegd;
Feit 5
zich op 15 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot autodiefstal met braak, in verschillende juridische varianten tenlastegelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en het onder feit 4 en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 aangezien het opzet ontbreekt en verzoekt primair dan ook om verdachte van dit feit vrij te spreken. Hiertoe voert zij aan dat het wettig en overtuigend bewijs voor dit feit ontbreekt. Daarnaast stelt zij dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en hij daarom succesvol een beroep op noodweer kan doen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 3, 4 en 5
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen en verwijst daartoe naar de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage 2.
Feit 2
De rechtbank gaat op grond van de in bijlage 2 opgenomen wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 18 maart 2022 in Tilburg heeft verdachte een diefstal gepleegd. Hierna hebben [slachtoffer] en [getuige] geprobeerd verdachte aan te houden. Verdachte wilde hieraan niet meewerken, is weggelopen en heeft zich vervolgens op de grond laten vallen. Hierna heeft een worsteling plaatsgevonden waarbij verdachte [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk handelde toen hij [slachtoffer] tegen het hoofd schopte. Zij overweegt in dat kader dat uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat verdachte wild om zich heen aan het schoppen was waarbij hij haar twee keer in het gezicht raakte. Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat verdachte [slachtoffer] aankeek en haar twee keer schopte. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] te raken toen hij meermalen in haar richting schopte. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn van opzet.
De verdediging heeft daarnaast een beroep op noodweer gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lichaam of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering is een ieder bevoegd een verdachte op heterdaad aan te houden. Het aanhouden van een verdachte impliceert een vorm van vrijheidsbeneming en daarbij mag enig fysiek geweld gebruikt worden. Nadat verdachte op heterdaad was betrapt, hebben [slachtoffer] en [getuige] hem aangehouden en hem vervolgens belet om weg te gaan en hem gezegd dat ze de politie erbij gingen halen. Dit moet voor verdachte duidelijk zijn geweest. Verdachte heeft er echter voor gekozen om weg te lopen en zich op de grond te laten vallen, waarna een worsteling is ontstaan. Om te voorkomen dat verdachte zou ontkomen, is verdachte op de grond vastgehouden. Dit is een handeling die past binnen de wettelijke bevoegdheid bij een aanhouding op heterdaad en daarom geen wederrechtelijke aanranding jegens verdachte. Gelet hierop kom verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toe. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 maart 2022 te Tilburg computerspellen (merk: Playstation 5) die aan [naam winkel] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 18 maart 2022 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen in het gezicht te schoppen;
3
op 15 maart 2022 te Tilburg, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit
- een auto (merk; Seat Ibiza, kenteken: [kenteken 1] , kleur: oranje) heeft weggenomen en geldbedrag en een zonnebril (merk: Superdry, type: Superfarer), toebehorend aan [benadeelde 1] , en
- een auto (merk: Volvo, type: V90, kenteken: [kenteken 2] , kleur: wit) heeft weggenomen een dashcam (merk: Yono) en een powerbank (merk: Xtron), toebehorend aan [benadeelde 2] , en
- een auto (merk: Nissan, type: Leaf, kenteken: [kenteken 3] , kleur: wit) heeft weggenomen een bankpas, toebehorend aan [benadeelde 3] ,
terwijl verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft endie weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4
op 15 maart 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om telkens uit een auto goederen van zijn gading, die aan [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich telkens toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van, telkens een ruit van de auto van voornoemde [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5
op 15 maart 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een auto goederen van zijn gading, die aan [benadeelde 7] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen endie weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, een ruit van de auto van voornoemde [benadeelde 7] heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. De officier van justitie baseert zich hierbij op het advies van de reclassering en het strafblad van verdachte.
Ter onderbouwing van deze eis heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte een veelvuldig recidiverende dader is en dat de maatregel noodzakelijk is ter beëindiging van recidive en ter beveiliging van de maatschappij.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat het opleggen van een ISD-maatregel niet mogelijk is omdat niet wordt voldaan aan de criteria opgenomen in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op te leggen en hem in het kader van een voorwaardelijk strafdeel langdurig in een kliniek te laten opnemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en (pogingen tot) diefstallen uit auto’s. Hij heeft met zijn handelen bij de gedupeerden veel overlast, ergernis en schade veroorzaakt en heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat door het plegen van dit soort feiten onrust ontstaat in de buurt waar dit plaatsvindt en dat het maatschappelijk gevoel van onveiligheid toeneemt. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een persoon die hem had aangehouden nadat hij een diefstal had gepleegd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij voorafgaand aan het begaan van de bewezenverklaarde feiten herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten, onder meer tot onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gevangenisstraffen en een voorwaardelijke ISD-maatregel. Bij deze laatste moest verdachte zich houden aan bijzondere voorwaarden zoals het onderhouden van contact met de reclassering, behandeling in een kliniek voor de behandeling van zijn drugsverslaving, meewerken aan een diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door FPK `t Dok of een soortgelijke zorgverlener en gedragsinterventie gericht op agressie-regulatie. Deze veroordelingen en interventies hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt. Hierin komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van langdurige verslavingsproblematiek (cocaïne en alcoholmisbruik) en delictgedrag. Er is meermalen tevergeefs behandeling ingezet teneinde terugval te voorkomen. Tevens toont verdachte zorgmijdend gedrag. Daarnaast is er op geen enkel leefgebied (woning, inkomen, dagbesteding, sociaal netwerk en financiën) sprake van stabiliteit, waardoor het risico op recidive als hoog wordt ingeschat.
De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met verdachte via een regulier contact dat is gekoppeld aan bijzondere voorwaarden aan gedragsverandering te werken. De reclassering adviseert daarom om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen dan wel om de eveneens aanhangige voorwaardelijke ISD maatregel ten uitvoer te leggen. Vanuit een onvoorwaardelijk ISD-kader kan diagnostiek plaatsvinden en kan verdachte aangemeld worden voor een klinische behandeling.
Mogelijkheid opleggen ISD-maatregel
Gelet op het advies van de reclassering en de omstandigheden zoals die hierboven zijn omschreven, is de rechtbank van oordeel dat een ingrijpende interventie in het leven van verdachte noodzakelijk is, waarbij gedurende geruime tijd de mogelijkheid bestaat om verschillende interventies in te zetten waardoor verdachte zijn leven weer op orde krijgt en de maatschappij in afdoende mate wordt beschermd. De door de reclassering geadviseerde ISD-maatregel acht de rechtbank in dat kader passend aangezien er in het verleden diverse straffen en vormen van begeleiding en behandeling aan hem zijn opgelegd en de rechtbank een minder vergaande sanctie niet reëel acht. Met de verdediging moet de rechtbank echter vaststellen dat een ISD-maatregel niet kan worden opgelegd nu er niet voldaan wordt aan alle criteria opgesomd in artikel 38m Sr. Uit het eerste lid, onder 2, van dit artikel volgt immers dat de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf moet zijn veroordeeld en het nieuwe feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregel. Gebleken is dat het voorwaar-delijke deel van een aantal van de in de afgelopen vijf jaar opgelegde straffen niet ten uitvoer is gelegd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020 [1] volgt dat dit, wil voldaan zijn aan de criteria van artikel 38m Sr, wel het geval moet zijn. Gelet hierop zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-228373-20
De rechtbank overweegt dat verdachte eerder een voorwaardelijk ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop ligt de vordering van de officier van justitie voor toewijzing gereed en de rechtbank zal hier ook toe overgaan. Zij overweegt daartoe als volgt.
Een ISD-maatregel is bedoeld voor actieve veelplegers die ondanks eerdere strafrechtelijke interventies zeer frequent blijven recidiveren. De maatregel is ultimum remedium in een in zwaarte oplopende reeks van strafrechtelijke interventies. Voordat deze maatregel in beeld komt, moet verdachte alle - reële - kansen aangereikt hebben gekregen om een einde te kunnen maken aan zijn recidive. Uit het hiervoor overwogene volgt dat eerdere op gedragsverandering gerichte inspanningen voor verdachte op niets zijn uitgelopen. Voorts blijkt uit de beslissing van de rechtbank op een eerdere vordering tenuitvoerlegging van het onderhavige voorwaardelijke strafdeel dat de rechtbank hem een allerlaatste kans heeft willen geven om zijn leven op orde te krijgen en niet opnieuw te recidiveren. Deze niets aan duidelijkheid over te laten waarschuwing heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Ten slotte ziet de rechtbank in de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om anders te beslissen.
De straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank ten slotte rekening met de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een andere straf op te leggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. De rechtbank stelt deze duur vast op 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert ten aanzien van feit 3 een schadever-goeding van € 21,32, bestaande uit materiële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 21,32 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, niet inhoudelijk betwist en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 15 maart 2022, de datum waarop het feit werd gepleegd en de schade is ontstaan, en de schadevergoedings-maatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel

8.De overige vorderingen tot tenuitvoerlegging

Ter beoordeling ligt ten slotte voor of de voorwaardelijke straffen die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van 4 maart 2021, 20 augustus 2020 en 27 november 2017 ten uitvoer moeten worden gelegd.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 02-048124-21 en 02-210202-20
De rechtbank constateert dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee een algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen deze vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij de hiervoor besproken vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel zal toewijzen. Het daarnaast ook tenuitvoerleggen van 33 dagen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, schiet dan naar haar oordeel zijn doel voorbij.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 02-800620-16
De rechtbank stelt vast dat de proeftijd van deze voorwaardelijke sanctie is ingegaan op 12 december 2017 en is geëindigd op 12 december 2019. De vordering van de officier van justitie is op 31 mei 2022 ingediend. Dit is na het verstrijken van de proeftijd. Hierom zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal;
feit 2:mishandeling;
feit 3:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door
middel van braak, meermalen gepleegd;
feit 4:poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door
middel van braak, meermalen gepleegd;
feit 5: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door
middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 14 december 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-228373-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
- wijst de vorderingen onder parketnummer
02-210202-20 en 02-048124-21 af;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering onder parketnummer 02-800620-16;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 21.32 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] € 21.32 - te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening; - bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 oktober 2022.
De griffier en de oudste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2028).