ECLI:NL:RBZWB:2022:6008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21-015653
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van kratten

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een klaagschrift op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen, en betrof de inbeslagname van 11.000 kratten, die op 19 en 22 juli 2021 in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen klager in beslag waren genomen. Klager stelde dat hij de eigenaar was van de kratten, die hij had gekocht via zijn eenmanszaak, en verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen. De officier van justitie, mr. J. Castelein, betwistte dit en stelde dat de kratten van diefstal afkomstig waren en dat klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 19 januari 2022 werd de zaak besproken. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de kratten zou bevelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten dat klager in verband werd gebracht met diefstal en dat de overgelegde facturen niet voldoende bewijs boden voor zijn eigendom van de kratten. De rechtbank benadrukte dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen, zolang het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming was toegestaan, noodzakelijk was.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond en bevestigde dat de inbeslagname gerechtvaardigd was. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffiers mr. M. van Grinsven en mr. M.A.E. de Kroon. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-003387-22
rk.nummer: 21-015653
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[ondernemingszaak]
vertegenwoordigd door [klager]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen, Parkstraat 10 te 4818 SJ Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de drie kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 19 juli 2021 en 22 juli 2021 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [klager] in beslag is genomen: 11.000 stuks kratten groen, 2.500 stuks kratten zwart en 700 stuks kratten, merk/type [bedrijf] rolcontainer;
  • het klaagschrift, ingediend op 12 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 19 januari 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein, klager en mr. J.J.J. van Rijsbergen als raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat onder hem een groot aantal kratten in beslag zijn genomen waarvan hij eigenaar is. Klager heeft deze gekocht via zijn handelsonderneming (eenmanszaak) en heeft bij zijn verhoor bij de politie facturen hiervan overgelegd. Klager heeft de kratten niet door enig strafbaar feit verkregen of onttrokken aan een rechthebbende. Klager wordt bezwaard door de inbeslagname en het voortduren daarvan, aangezien hij over zijn kratten wil beschikken. Verzocht wordt dan ook het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag op de kratten gehandhaafd dient te worden. In de betreffende loods zijn enkel kratten en rolcontainers aangetroffen die van diefstal afkomstig zijn. Ook is de vrachtwagen die is gebruikt voor een poging diefstal van kratten naar het adres van klager terug getraceerd als zijnde startpunt. Uit de overgelegde facturen door klager bij zijn verhoor bij de politie blijkt niet dat deze zien op de inbeslaggenomen kratten zoals aangetroffen in de loods. Daarnaast zijn de facturen afkomstig van een transportbedrijf. Het is volgens de officier van justitie vrij onlogisch dat een transportbedrijf lege kratten en rolcontainers bij een kleine handelaar inlevert of überhaupt inlevert. Betreffende kratten en containers blijven namelijk te allen tijde eigendom van het bedrijf dat ze heeft uitgegeven en worden bij depots ingeleverd.
In raadkamer heeft de officier van justitie medegedeeld dat er nog geen vervolgingsbeslissing is genomen door de zaaksofficier van justitie. In onderhavige zaak zijn drie verschillende hoeveelheden kratten in beslag genomen. De betreffende kratten zijn teruggegeven aan de rechthebbenden, te weten Europool System (EPS), Pool Service B.V. (CBL) en [bedrijf] . Het klaagschrift dient om twee redenen ongegrond dient te worden verklaard.
Allereerst heeft de officier van justitie aangevoerd dat het bij deze stand van zaken, gelet op de thans voorhanden zijnde stukken, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen kratten zal bevelen. In de situatie dat de rechter het hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de kratten zal bevelen, stelt de officier van justitie dat het klaagschrift nog steeds ongegrond dient te worden verklaard, nu klager niet als rechthebbende van de kratten kan worden aangemerkt.
De officier van justitie licht toe dat in het procesdossier het systeem van de kratten staat beschreven, waaruit blijkt dat de kratten een soort cyclus kennen, maar wel een vaste eigenaar hebben. Deze eigenaar staat vermeldt op de kratten, zoals bijvoorbeeld ook op pagina 95 en 98 het geval is en waarbij [bedrijf] op de kratten als eigenaar staat vermeldt. Hoewel niet van ieder individuele krat valt vast te stellen dat deze van diefstal afkomstig is, zijn de kratten als geheel wel van diefstal afkomstig.
Daarnaast is klager überhaupt niet als verkrijger te goeder trouw is aan te merken. Klager heeft bij de politie facturen overgelegd waarop steeds hetzelfde logistieke bedrijf als verkoper wordt genoemd. De officier van justitie merkt op dat de kratten een naam van een bedrijf staat, zodat een afnemer niet zomaar als verkrijger te goeder trouw is aan te merken op het moment dat deze de kratten van een ander afneemt. Het voorgaande past niet in het beeld van de markt en dit is niet de gang van zaken in de logistiek. Op de kratten zit ook vaak statiegeld.
De officier van justitie merkt tot slot op dat de bedrijven waartoe de kratten behoren zich, indien sprake is van diefstal, binnen één jaar na diefstal kunnen melden als oorspronkelijke eigenaar. Zelfs indien klager als verkrijger te goeder trouw zou kunnen worden aangemerkt, wordt de oorspronkelijke eigenaar beschermd en kan die zijn kratten terug vragen.
De raadsman heeft in raadkamer gepersisteerd bij het eerder ingediende klaagschrift. Hoewel de ontvankelijkheid niet ter discussie wordt gesteld, merkt der raadsman op dat klager niet overeenkomstig artikel 116 Sv in kennis is gesteld van de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan anderen dan klager. De raadsman heeft de zaaksofficier van justitie verzocht de zaak te seponeren, maar die heeft tot op heden nog geen vervolgingsbeslissing is genomen. Verder is het
hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de kratten zal bevelen. Klager heeft van de inbeslaggenomen kratten onmiddellijk tijdens zijn verhoor facturen overgelegd. Er kan überhaupt niet worden vastgesteld dat de kratten van diefstal afkomstig zijn. Daarvoor is geen enkel bewijsmiddel voorhanden.
Bovenden kan klager wel degelijk als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Van het Openbaar Ministerie mag een nadere toelichting worden verwacht om de stelling dat er een andere rechtmatige eigenaar is te onderbouwen. De raadsman deelt mee dat de officier van justitie terecht opmerkt dat van een individuele krat niet is vast te stellen dat deze van diefstal afkomstig is. De raadsman voert aan dat het systeem van kratten met statiegeld zo in elkaar zit dat eenieder vrij mag beschikken over statiegeldgoederen. Dat het uiteindelijke eigendomsrecht bij de betreffende fabrikanten en leveranciers blijft laat onverlet dat er gehandeld mag worden met de betreffende kratten en dat men hierover mag beschikken. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de kratten terugkomen bij het bedrijf dat deze heeft uitgegeven, maar in de tussentijd is degene die hierover beschikt als rechtmatige eigenaar aan te merken. De raadsman wijst ter vergelijking op een situatie waarbij een persoon lege flessen van bijvoorbeeld Coca Cola inzamelt aan de deuren en merkt hierbij op dat Coca Cola op dat moment ook geen aangifte doet.
Klager heeft in raadkamer verklaard dat de [bedrijf] rolcontainer die in de loods stond niet van hem is en dat hij dit ook bij de politie heeft verklaard. Het klaagschrift richt zich hier ook niet tegen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is zijn tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In het kader van de summiere beoordeling volstaat de rechtbank hier met de volgende feiten uit het dossier. Op 17 juli 2021 om 01.19 uur is op het bedrijfsterrein van [plaats] verdachte [verdachte] op heterdaad aangehouden op verdenking van diefstal kratten. Daarvan is aangifte gedaan door [benadeelde] . [benadeelde] heeft in zijn aangifte ook verklaard over twee andere (voltooide) diefstallen die op respectievelijk 6 juni 2021 en ongeveer twee weken later plaatsvonden. Dat het alle drie de keren om dezelfde soort groene kratjes gaat, blijkt uit zijn aanvullende verklaring van 10 augustus 2021. Bij verdachte [verdachte] is na zijn aanhouding een briefje aangetroffen met het adres van de loods van (de eenmanszaak van) klager. In die loods zijn ongeveer 11.000 groene kratten aangetroffen. Gelet hierop is er bij klager in ieder geval sprake van de verdenking van opzet- danwel schuldheling. De door klager overgelegde facturen doen hier vooralsnog niet aan af, nu daarop niet te zien is op welke kratten deze betrekking hebben. Gelet hierop is het naar het oordeel van de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van alle onder klager in beslag genomen kratten zal bevelen. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook ongegrnod verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 2 februari 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en mr. M.A.E. de Kroon, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2022.
De griffiers zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).