In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2022 een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in beslag genomen kitespullen terugvorderde. De inbeslagname vond plaats op 2 oktober 2021, en het klaagschrift werd op 23 augustus 2021 ingediend. Tijdens de behandeling in raadkamer op 12 januari 2022 was klager niet aanwezig, noch zijn raadsman, mr. W.B.M. Bos. De officier van justitie, mr. I.M. Koopmans, stelde dat het klaagschrift ongegrond verklaard moest worden, gezien de recidive van klager in een Natura 2000-gebied. Klager had aangevoerd dat de kitespullen belangrijk voor hem waren in verband met zijn strijd tegen alcohol- en drugsgebruik, maar de rechtbank kon niet vaststellen hoe het op dat moment met klager ging, omdat hij niet was verschenen.
De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, omdat het recidiverisico van klager aanzienlijk was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat teruggave van in beslag genomen voorwerpen kan worden geweigerd als het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming is toegestaan, het voortduren van het beslag noodzakelijk maakt. Gezien de omstandigheden en het recidiverisico, verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.