ECLI:NL:RBZWB:2022:6005
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 3 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 15 juli 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende op 22 juni 2021 om 16:36 uur stil stond met haar voertuig aan het Chasséveld te Breda, zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag van € 66,80, bestaande uit € 64,50 aan parkeerbelasting en € 2,30 aan kosten.
Belanghebbende voerde aan dat zij haar auto slechts kort had stilgezet om het navigatiesysteem in te stellen en dat zij niet in een parkeervak stond. De rechtbank oordeelde dat, ongeacht de argumenten van belanghebbende, het stilzetten van de auto op het parkeerterrein aan het Chasséveld als parkeren moet worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de definitie van parkeren volgens de Gemeentewet en de Parkeerverordening, die stelt dat het gedurende een aaneengeschakelde periode doen of laten staan van een voertuig als parkeren wordt beschouwd.
De rechtbank concludeerde dat belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was, aangezien zij geen belasting had voldaan. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.