ECLI:NL:RBZWB:2022:6005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 3 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 15 juli 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende op 22 juni 2021 om 16:36 uur stil stond met haar voertuig aan het Chasséveld te Breda, zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag van € 66,80, bestaande uit € 64,50 aan parkeerbelasting en € 2,30 aan kosten.

Belanghebbende voerde aan dat zij haar auto slechts kort had stilgezet om het navigatiesysteem in te stellen en dat zij niet in een parkeervak stond. De rechtbank oordeelde dat, ongeacht de argumenten van belanghebbende, het stilzetten van de auto op het parkeerterrein aan het Chasséveld als parkeren moet worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de definitie van parkeren volgens de Gemeentewet en de Parkeerverordening, die stelt dat het gedurende een aaneengeschakelde periode doen of laten staan van een voertuig als parkeren wordt beschouwd.

De rechtbank concludeerde dat belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was, aangezien zij geen belasting had voldaan. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 15 juli 202, betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 september 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag
heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
1. Tijdens een controle op 22 juni 2021 om 16:36 uur is geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] stil stond aan het Chasséveld te Breda zonder dat parkeerbelasting op aangifte was voldaan. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd. Om die reden heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter grootte van € 66,80 (€ 64,50 aan parkeerbelasting en € 2,30 aan kosten).
2. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij op 22 juni 2021 om 16:34 uur de parkeergarage Het Turfschip te Breda verliet en vervolgens stil is gaan staan op het Chasséveld te Breda om het navigatiesysteem in te stellen. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat ze niet op een fiscale parkeerplaats stond, waardoor de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslag heeft mogen opleggen. Daarnaast heeft belanghebbende gesteld dat ze haar auto niet heeft geparkeerd, maar enkel de auto stil heeft gezet met draaiende motor.
3. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4. Niet in geschil is dat belanghebbende stil stond op het parkeerterrein Chasséveld te Breda. Dat belanghebbende, zoals zij zelf stelt en door de heffingsambtenaar wordt betwist, niet in een parkeervak stil stond maakt dit niet anders, aangezien het gehele parkeerterrein aan het Chasséveld is aangewezen als weggedeelte waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
5. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat ook het voor zeer korte tijd stilzetten van de auto, voor bijvoorbeeld het voeren van een telefoongesprek, moet worden aangemerkt als parkeren. Van parkeren is ook sprake als iemand de auto niet verlaat en met een draaiende motor staat te wachten. [2] Dit geldt ook voor het kort stilzetten van de auto om de navigatie in te stellen.
6. Aangezien belanghebbende haar auto heeft geparkeerd op een parkeerterrein, is belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd. Nu zij geen parkeerbelasting heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 3 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 31 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2491.
2.Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.