In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had bij beschikking van 22 juli 2020 de 30%-bewijsregeling toegekend met een looptijd van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2024. Belanghebbende was het niet eens met de ingangsdatum van de regeling en stelde dat deze 1 juni 2020 had moeten zijn, omdat zijn gemachtigde op basis van werkafspraken met de Belastingdienst het verzoek om toepassing van de regeling eerder had kunnen indienen.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs via digitale beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de ingangsdatum van de 30%-bewijsregeling correct heeft vastgesteld op 1 juli 2020, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat er geen bewijs is dat andere gelijkwaardige gevallen anders zijn behandeld. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die hem in rechte te beschermen vertrouwen zouden geven.
De rechtbank oordeelt verder dat de weigering van de inspecteur om werkafspraken te maken met de gemachtigde van belanghebbende geen schending van de beginselen van behoorlijk bestuur oplevert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van de 30%-bewijsregeling blijft staan op 1 juli 2020. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en openbaar gemaakt op 13 oktober 2022.