ECLI:NL:RBZWB:2022:5913

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
21/3327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingrentebeschikking en aanslag inkomstenbelasting 2017

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.092 had vastgesteld. Na bezwaar van de belanghebbende werd de aanslag ambtshalve verminderd tot € 19.260, met een bijbehorende belastingrente van € 243, die later werd verlaagd tot € 96. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend, ondanks dat het beroepschrift na de termijn door de rechtbank werd ontvangen. De rechtbank concludeert dat de belastingrentebeschikking terecht is vastgesteld en dat de inspecteur niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, waardoor de belastingrentebeschikking wordt gehandhaafd en er geen terugbetaling van griffierecht of proceskosten plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3327
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] ( Oostenrijk ), belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 juni 2021.
1.2.
Aan de uitspraak op bezwaar is het volgende vooraf gegaan. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.092 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) (hierna: de aanslag) en bij gelijktijdige beschikking € 243 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Bij brief van 15 maart 2021 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de daarmee verbonden belastingrentebeschikking niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering [1] , de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.260 en de beschikking belastingrente in overeenstemming daarmee verminderd tot € 96.
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2021 ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de verminderde aanslag en de in overeenstemming daarmee verminderde belastingrentebeschikking (zie 1.3) gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.6.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. De inspecteur heeft ingestemd met het achterwege laten van een zitting. Omdat belanghebbende niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting heeft gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brieven van 31 augustus 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [datum] 1939 en woonde het hele jaar 2017 in Oostenrijk .
2.2.
Belanghebbende heeft over het jaar 2017 in totaal € 33.092 aan inkomsten uit Nederland ontvangen, namelijk € 19.260 van de Sociale Verzekeringsbank en € 13.832 van [pensioenfonds]. Alleen op de inkomsten van de Sociale Verzekeringsbank is een bedrag van € 547 aan loonheffingen ingehouden.
2.3.
Omdat de Belastingdienst van belanghebbende geen aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 heeft ontvangen, heeft de inspecteur met dagtekening 9 september 2020 de aanslag vastgesteld.
2.4.
Het tegen de aanslag en de belastingrentebeschikking gemaakte bezwaar heeft de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft vervolgens de aanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.260 (€ 33.092 minus € 13.832), omdat de belastingheffing over deze inkomsten volgens de inspecteur op basis van het verdrag dat Nederland met Oostenrijk heeft gesloten ter voorkoming van dubbele belasting is toegewezen aan Oostenrijk . Daarnaast heeft hij de berekende belastingrente van € 243 overeenkomstig verminderd tot € 96. De periode waarover de inspecteur de belastingrente heeft berekend loopt van 1 juli 2018 tot 21 oktober 2020.

3.Beoordeling door de rechtbank

Vooraf: de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
De inspecteur werpt in het verweerschrift de vraag op of het beroep tijdig is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tijdig ingediend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3.2.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken [2] . Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking [3] . Het beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen [4] . Het beroepschrift bij verzending per post is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen [5] . Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest [6] .
3.3.
In dit geval is de dagtekening van de bestreden uitspraak op bezwaar 16 juni 2021. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze uitspraak op bezwaar pas na die datum is verzonden en belanghebbende heeft niet betwist de uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen. Dat betekent dat het beroepschrift uiterlijk woensdag 28 juli 2021 door de rechtbank had moeten zijn ontvangen. Het beroepschrift is echter na afloop van deze termijn (op 3 augustus 2021) door de rechtbank ontvangen. De poststempel op de enveloppe van het beroepschrift vermeldt de datum 26 juli 2021. In dat geval geldt als vermoeden dat het beroepschrift op de datum van de poststempel ter post is bezorgd [7] . Nu de rechtbank aanneemt dat het beroepschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroep tijdig ingediend. Het beroep is ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
Inhoudelijk: de beschikking belastingrente
3.4.
De rechtbank beoordeelt of de belastingrentebeschikking over het jaar 2017, die reeds tot € 96 is verminderd, terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Niet in geschil is dat de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is de belastingrentebeschikking terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdere vermindering van de belastingrentebeschikking. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.6.
Belanghebbende stelt in de kern dat de belastingrente moet worden verminderd, omdat het belopen ervan volgens hem (deels) te wijten is aan de inspecteur. Hij voert daartoe aan dat de Belastingdienst hem met dagtekening 28 februari 2020, en dus pas na twee jaar na afloop van het belastingjaar, heeft uitgenodigd tot het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2017. Bovendien, aldus nog steeds belanghebbende, heeft hij deze uitnodiging niet ontvangen omdat de uitnodiging naar een onjuist adres is gestuurd. Daarbij voert belanghebbende aan dat hij niet uit eigen beweging aangifte heeft gedaan, omdat hij na al 20 jaar uit Nederland vertrokken te zijn onvoldoende op de hoogte is van de Nederlandse belastingwetgeving en bovendien meende dat zijn totale belastingschuld al was voldaan. Belanghebbende is daarom van mening dat de belastingrentebeschikking moet worden vernietigd.
3.7.
De inspecteur stelt daartegenover dat de belastingrente in overeenstemming met de wettelijke bepalingen is berekend. Bovendien, zo stelt de inspecteur, had belanghebbende het berekenen van belastingrente (deels) kunnen voorkomen door tijdig op eigen initiatief aangifte te doen. Voor een vernietiging dan wel vermindering van de belastingrentebeschikking ziet de inspecteur geen aanleiding.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de wettelijke bepalingen [8] wordt belastingrente in rekening gebracht als een definitieve aanslag met een te betalen bedrag wordt vastgesteld na zes maanden na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. De periode waarover belastingrente wordt berekend vangt in een geval als dit aan zes maanden na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt zes weken na de dagtekening van de desbetreffende aanslag [9] .
3.9.
De aanslag is in dit geval vastgesteld ná 1 juli 2018, namelijk met dagtekening 9 september 2020. De aanslag resulteert, ook na de vermindering, in een te betalen bedrag. Er is daarom terecht belastingrente in rekening gebracht. Gelet op het in 3.8 opgenomen wettelijke kader heeft de inspecteur de belastingrente terecht berekend over de periode van 1 juli 2018 tot en met 21 oktober 2020 (zes weken na dagtekening van de aanslag op 9 september 2020).
Voor zover belanghebbende in dit verband nog heeft bedoeld te stellen dat de aanslag pas na 9 september 2020 op de juiste wijze aan hem bekend is gemaakt, kan deze stelling hem niet baten. Voor de vaststelling van het einde van het belastingrentetijdvak is namelijk de datum van dagtekening van de aanslag bepalend en niet de datum van bekendmaking van de aanslag. Overigens zou het uitgaan van een latere datum dan 9 september 2020 belanghebbende niet in een betere positie brengen, omdat het belastingrentetijdvak daarmee later zou eindigen wat zou resulteren in een hoger bedrag aan belastingrente.
Gelet op het voorgaande is de belastingrente in overeenstemming met de wettelijke bepalingen vastgesteld. Door belanghebbende is niet bestreden dat dit resulteert in een verschuldigd bedrag aan belastingrente van € 96. De wettelijke regeling biedt in een geval als dit geen ruimte om bij de definitieve aanslagoplegging de renteberekening te matigen.
3.10.
Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat onder omstandigheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, in de weg kunnen staan aan de renteberekening conform de wet- en regelgeving [10] . Met alles wat belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd is echter niet aannemelijk geworden dat de inspecteur in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is de inspecteur niet gehouden om belanghebbende uit te nodigen tot het doen van aangifte ook al was er voor belanghebbende een reden om aangifte te doen. Belanghebbende ontving namelijk een uitkering uit Nederland waarover hij belasting in Nederland verschuldigd was. Dat hij al vele jaren niet meer in Nederland woont, maakt dit niet anders. Ook zonder dat belanghebbende daartoe is uitgenodigd, rust op hem de plicht om tijdig aangifte te doen [11] . Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een verdere vermindering van de belastingrentebeschikking te beslissen.
3.11.
Voor zover belanghebbende in zijn beroepschrift verzoekt om vermindering dan wel vernietiging van over de jaren 2018 en 2019 op te leggen dan wel reeds opgelegde belastingrentebeschikkingen, kan het door hem beoogde resultaat niet via deze procedure worden bereikt. Hetzelfde geldt voor zover belanghebbendes gronden moeten worden geacht mede betrekking te hebben op het jaar 2020. De belastingrechter kan in deze procedure namelijk alleen een oordeel geven over het bestreden besluit dat in dit geval enkel ziet op het jaar 2017. Stellingen over de jaren 2018 tot en met 2020 vallen daarmee buiten de reikwijdte van deze procedure. Voor zover er nog rechtsmiddelen openstaan tegen de (mogelijk) over die jaren genomen belastingrentebeschikkingen, kunnen deze stellingen worden ingebracht in bezwaar- of beroepsprocedures tegen de aanslagen over die betreffende jaren.
3.12.
Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de kosten van de aanmaning en de betekening van het dwangbevel ter zake van de aan hem opgelegde aanslag ten onrechte aan hem in rekening zijn gebracht, geldt ook dat het door hem beoogde resultaat niet via deze procedure kan worden bereikt. Zoals de rechtbank afleidt uit de uitspraak op bezwaar (zie 1.1), heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar gericht tegen de aanmanings- en betekeningskosten, naar het oordeel van de rechtbank overigens terecht, doorgestuurd naar de ontvanger. Wat de huidige status is van dit bezwaar, kan de rechtbank uit de overgelegde stukken niet opmaken. Voor zover er nog rechtsmiddelen openstaan tegen de in rekening gebrachte aanmanings- en betekeningskosten, kan deze stelling in dat kader worden ingebracht.

4.Conclusie en gevolgen

Gelet op het overwogene in 3.10 is het beroep ongegrond. Dat betekent dat de belastingrentebeschikking wordt gehandhaafd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 9.6 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
2.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Artikel 6:11 van de Awb.
7.Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138.
8.Artikel 30fc, eerste lid, van de AWR.
9.Artikel 30fc, tweede lid, van de AWR, in samenhang met artikel 9, eerste lid, Invorderingswet 1990.
10.Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126, r.o. 2.3.2.
11.Artikel 6 van de AWR in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994.