ECLI:NL:RBZWB:2022:5886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3816
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie langdurige zorg en niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [naam woonplaats], een aanvraag ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ heeft deze aanvraag op 10 maart 2020 afgewezen in een primair besluit. Eiseres heeft vervolgens op 26 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CIZ heeft dit bezwaar op 22 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, en de zitting vond plaats op 23 augustus 2022 in Middelburg.

De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn is ingegaan op 11 maart 2020. Het bezwaarschrift van eiseres is echter pas op 15 juli 2021 ontvangen, wat betekent dat het meer dan een jaar te laat is ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat de coronamaatregelen haar hebben belet om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelt dat deze reden niet voldoende is om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. Eiseres had immers iemand kunnen machtigen om namens haar bezwaar te maken.

De rechtbank volgt het standpunt van het CIZ en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 oktober 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3816 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.

In een besluit van 10 maart 2020 (primair besluit) heeft het CIZ een aanvraag van eiseres om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
In een besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het CIZ de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 augustus 2022. Eiseres is verschenen. Het CIZ is - met voorafgaande afmelding - niet verschenen.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft op 26 februari 2020 bij het CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft onderzoek plaatsgevonden. Middels het primaire besluit heeft het CIZ een indicatiebesluit afgegeven, waarin is bepaald dat eiseres geen toegang krijgt tot Wlz-zorg.
Eiseres heeft middels een brief van 6 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het CIZ heeft dit bezwaarschrift ontvangen op 15 juli 2021. In haar bezwaarschrift stelt eiseres onder meer dat zij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken als gevolg van de corona-maatregelen.
In het bestreden besluit heeft het CIZ het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat is ingediend.
Relevante regelgeving
2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend als deze voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
3. Niet in geschil is dat het primaire besluit is verzonden op 10 maart 2020, waardoor de termijn van zes weken om bezwaar te maken is ingegaan op 11 maart 2020. Dit betekent dat het bezwaarschrift uiterlijk op 26 april 2020 ontvangen had moeten worden door het CIZ. Het bezwaarschrift van eiseres is ontvangen op 15 juli 2021. Dit betekent dat het bezwaarschrift meer dan een jaar te laat is ingediend. Dit betwist eiseres ook niet. In deze zaak staat de vraag centraal of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Beoordeling
4. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2020, (ECLI:NL:CRVB:2020:193) wordt de overschrijding van de bezwaartermijn slechts in zeer uitzonderlijke gevallen verschoonbaar geacht. Hiervan kan onder meer sprake zijn als een betrokkene ten gevolge van een psychische geestestoe-stand gedurende de gehele bezwaartermijn buiten staat is geweest om een bezwaarschrift in te dienen, dan wel om hulp van een derde in te schakelen om bezwaar te maken.
5. De rechtbank volgt het CIZ in zijn standpunt dat de betrokken termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De door eiseres hiervoor gegeven reden dat zij als gevolg van de corona-maatregelen niet in de gelegenheid was om eerder een bezwaarschrift in te dienen, is terecht onvoldoende geacht in dit verband. Eiseres had immers iemand kunnen machtigen om namens haar een bezwaarschrift in te dienen. Uit de dossierstukken kan verder niet worden afgeleid dat eiseres door medische problematiek niet in staat was om binnen de bezwaartermijn bezwaar te maken of daarvoor iemand in te schakelen. In dit verband merkt de rechtbank op dat eiseres blijkens de dossierstukken wel in staat is om zelfstandig verschillende brieven te sturen naar diverse instanties. Ook heeft zij zelfstandig een aanvraag ingediend om een Wlz-indicatie.
Conclusie
6. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 10 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.