ECLI:NL:CRVB:2020:193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot toekenning van bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarin bijstand was toegekend aan hem en zijn echtgenote per 2 februari 2018. Het college had echter impliciet geweigerd bijstand toe te kennen voor de periode van 1 november 2017 tot 2 februari 2018. Het bezwaar van de appellant werd door het college niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij door psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Hij verwees naar medische informatie die hij eerder had overgelegd. De Raad oordeelde echter dat, hoewel de appellant psychische klachten had, deze niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad stelde vast dat de appellant in staat was geweest om op andere momenten aanvragen in te dienen, wat erop wijst dat hij niet structureel verhinderd was om tijdig bezwaar te maken. Bovendien was het besluit van 18 april 2018 ook aan de echtgenote van de appellant gericht, en er was geen bewijs dat zij niet in staat was om bezwaar te maken.
De Raad concludeerde dat de situatie zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht zich niet voordeed, en bevestigde de beslissing van de rechtbank. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.