ECLI:NL:RBZWB:2022:5884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4571
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over niet-uitbetaling WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de niet-uitbetaling van een WW-uitkering. Eiseres had zich per 1 mei 2019 ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Het UWV heeft in een besluit van 23 maart 2021 de WW-uitkering van eiseres voortgezet vanaf 1 juni 2020, maar niet uitbetaald over de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 september 2020, omdat deze periode meer dan 26 weken voor de aanvraagdatum lag. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde haar bezwaren ongegrond in een besluit van 28 september 2021.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2022 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de termijn voor het indienen van een WW-aanvraag en dat het UWV haar belangen niet goed had afgewogen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres haar aanvraag niet tijdig had ingediend en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat het UWV zou verplichten om af te wijken van de wettelijke termijn. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waaruit blijkt dat onwetendheid over de termijn niet voldoende is om als bijzonder geval te worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had besloten om de WW-uitkering van eiseres over de betrokken periode niet uit te betalen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4571 WW

uitspraak van 10 oktober van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), gemachtigde: mr. B.H. Vader,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 23 maart 2021 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) voortgezet vanaf 1 juni 2020. Het UWV heeft verder bepaald dat deze uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 september 2020 niet wordt uitbetaald.
In een besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 augustus 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft zich per 1 mei 2019 vanuit een WW-uitkering ziek gemeld. Na een periode van dertien weken doorbetaling van deze uitkering bij ziekte, is deze in een besluit van 24 juli 2019 beëindigd met ingang van 31 juli 2019, en is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan eiseres toegekend.
In een besluit van 7 april 2020 is het recht van eiseres op een ZW-uitkering in het kader van een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWB) met ingang van 30 mei 2020 beëindigd. In dit besluit is ook medegedeeld dat eiseres een WW-uitkering kan aanvragen.
Eiseres heeft op 15 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering vanaf 31 mei 2020. Als reden voor deze late aanvraag heeft zij gegeven dat zij dacht dat zij geen recht meer had op een WW-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV de WW-uitkering van eiseres voortgezet vanaf 1 juni 2020. Het UWV heeft verder bepaald dat deze uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 september 2020 niet wordt uitbetaald, omdat deze periode te ver in het verleden zou liggen. Het UWV stelt in dit verband dat eiseres geen uitkering kan krijgen over periodes die meer dan 26 weken liggen voor de dag waarop de WW-aanvraag is ingediend.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt UWV
2. Volgens het UWV hoeft de WW-uitkering van eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 september 2020 niet te worden uitbetaald, omdat deze periode te ver in het verleden ligt. Op grond van artikel 35 van de WW wordt een WW-uitkering niet uitbe-taald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop een WW-aanvraag is ingediend. Dit betekent dat over de periode voor 13 september 2020 geen WW-uitkering aan eiseres hoeft te worden betaald, nu zij pas op 15 maart 2021 een aanvraag heeft ingediend. Het UWV ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om in bijzondere gevallen toch tot uitbetaling over te gaan over een periode gelegen voor 26 weken voorafgaand aan een WW-aanvraag.
Standpunt van eiseres
3. Volgens eiseres moet de WW-uitkering over de betrokken periode wel worden uitbetaald. Zij stelt dat zij geruime tijd niet wist dat zij hersteld werd geacht. Vervolgens wist eiseres niet dat zij binnen een bepaalde termijn om voortzetting van de WW-uitkering moest verzoeken. In de toekenningsbesluiten van de WW-uitkering en de ZW-uitkering is hier niet op gewezen, en ook op de site van het UWV wordt deze termijn niet vermeld. Het UWV heeft verder ten onrechte nagelaten om haar belangen deugdelijk af te wegen. Volgens eiseres is zij door de bestreden besluitvorming ernstig in haar belangen geschaad.
Relevante regelgeving
4. Op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW is de werk-nemer verplicht binnen één week na het intreden van zijn werkloosheid bij het UWV een aanvraag om een uitkering in te dienen.
In artikel 35 van de WW is bepaald dat de uitkering niet wordt uitbetaald over perioden die meer dan 26 weken voorafgaand aan de dag van de aanvraag zijn gelegen. In bijzondere gevallen is het UWV bevoegd om hiervan af te wijken.
Beoordeling door de rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiseres haar WW-aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Partijen zijn alleen verdeeld over de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35 van de WW. Volgens vaste rechtspraak is de aanwezigheid van een bijzonder geval een objectieve voorwaarde voor het doen ontstaan en de uitoefening van de bevoegdheid van het UWV om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling in de eerste volzin van artikel 35 van de WW. De rechter moet volledig toetsen of in een concreet geval aan die voorwaarde is voldaan, waarbij het begrip 'bijzonder geval' naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd. Op eiser rust de bewijslast van de aanwezigheid van een bijzonder geval. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:972.
6. Naar het oordeel van de rechtbank geeft wat eiseres aanvoert geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. Onwetendheid met de geldende termijn voor het indienen van een WW-uitkering is volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012: BY6753) in ieder geval onvoldoende bijzonder in dit verband. Eiseres wordt niet gevolgd in haar ter zitting geponeerde stelling dat zij in de betrokken periode door de bomen het bos niet meer zag als gevolg van afwisselende periodes van werkloosheid, tijdelijk werken en ziekte, met verschillende soorten uitkeringen. Anders dan eiseres kennelijk meent, heeft het UWV haar niet actief hoeven te wijzen op de geldende termijn bij eerdere toekenningsbe-sluiten, zoals zij stelt.
7. De rechtbank merkt ten overvloede op dat – anders dan eiseres stelt – de geldende termijn voor het indienen van een WW-aanvraag op de site van het UWV wordt vermeld. Eiseres had bovendien ook anderszins op de hoogte kunnen zijn van de plicht om tijdig een WW-uitkering aan te vragen. In eerdere toekenningsbesluiten van 29 december 2015 en 22 juni 2017 zijn aan haar maatregelen opgelegd in de vorm van het verlagen van de uitkering, wegens het te laat aanvragen van een WW-uitkering. Verder blijkt uit een telefoonnotitie in het dossier dat eiseres op 8 mei 2020 contact heeft opgenomen met het Klanten Contact Centrum (KCC) van het UWV met de vraag wanneer zij een WW uitkering kan aanvragen. Deze vraag is blijkens de telefoonnotitie – die een zakelijke weergave bevat van wat er is besproken – ook beantwoord door de betrokken medewerker van het KCC.
8. Eiseres kan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat het UWV ten onrechte heeft nagelaten om haar belangen deugdelijk af te wegen, omdat bij artikel 35 van de WW sprake is van dwingend recht, waardoor het UWV geen belangenafweging hoefde te maken.
Conclusie
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de WW-uitkering van eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 september 2020 terecht niet heeft uitbetaald. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 10 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.