ECLI:NL:RBZWB:2022:5864

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4218 VV en AWB- 22_4219 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor het staken van productie en opslag van dierenhokken

Op 11 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam. Dit besluit, genomen op 24 augustus 2022, hield in dat verzoeksters een last onder dwangsom werd opgelegd om te staken met de productie van hokken voor knaagdieren en de opslag van goederen bestemd voor een dierenwinkel. Verzoekster sub 1, die de hokken produceert, en verzoekster sub 2, de verhuurder van de loods, hebben een voorlopige voorziening gevraagd om deze last te schorsen. Tijdens de zitting op 27 september 2022 hebben beide verzoeksters hun standpunten toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigden. Het college werd vertegenwoordigd door mr. J.C. Stouten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de loods in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt voor de assemblage van hokken en opslag van dierenvoer. De rechter heeft overwogen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het gebruik van de loods door verzoeksters in strijd is met het bestemmingsplan, en dat het college bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeksters afgewogen tegen het belang van handhaving van de bestemmingsplanregels en heeft geconcludeerd dat de verzoeksters niet in hun verzoek konden worden ontvangen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de termijn voor het beëindigen van de overtredingen niet onredelijk was en dat verzoeksters voldoende tijd hadden gekregen om aan de eisen te voldoen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 oktober 2022 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4218 GEMWT VV en 22/4219 GEMWT VV

uitspraak van 11 oktober 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

1. [naam verzoekers 1] ,te [vestigingsplaats verzoekers 1] , verzoekster sub 1;
2. [naam verzoekers 2]te [vestigingsplaats verzoekers 2] , verzoekster sub 2,
gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
[namen belanghebbenden],
gemachtigde: mr. D. Pool.

Procesverloop

Verzoekster sub 1 heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 24 augustus 2022 (bestreden besluit I) inzake de last onder dwangsom tot het staken en gestaakt houden van het produceren van hokken (voor knaagdieren en andere dieren) en het staken en gestaakt houden van het opslaan van goederen, bestemd voor de dierenwinkel op het adres [adres perceel] te [plaats perceel] .
Verzoekster sub 2 is de verhuurder van de loods op het adres [adres perceel] te [plaats perceel] en zij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van - eveneens - 24 augustus 2022 (bestreden besluit II) inzake de last onder dwangsom tot het laten staken en gestaakt laten houden van het produceren van hokken (voor knaagdieren en andere dieren) en het laten staken en gestaakt laten houden van het opslaan van goederen, bestemd voor de dierenwinkel.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 september 2022. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden mr. P.J.M. Boomaars en [naam gemachtigde] Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Stouten. [namen belanghebbenden] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. D. Pool.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Naar aanleiding van een verzoek om handhaving van derde partij is door een gemeentelijke toezichthouder op 17 mei 2022 een controle gehouden op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] . Geconstateerd is dat de loods op dit perceel in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan wordt gebruikt voor assemblage van hokken voor knaagdieren en voor opslag van dierenvoer. Dit heeft geleid tot het voornemen van het college d.d. 27 juni 2022 om verzoeksters een last onder dwangsom op te leggen. Verzoekster sub 2 heeft daarop haar zienswijze gegeven. Ze heeft verzocht om nadere gegevens en om extra tijd zodat ze een verzoek kan indienen voor een binnenplanse afwijking met toepassing van artikel 8.5.1 van de planregels. Op 11 juli 2022 heeft het college een aangepast voornemen gestuurd en verzoekster sub 2 heeft daarop een aanvulling van haar zienswijze gegeven.
Bij de bestreden besluiten heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze, verzoeksters gelast het (laten) produceren van hokken en het (laten) het opslaan van goederen, bestemd voor de dierenwinkel te (doen) beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is aangezegd dat een dwangsom van € 20.000,-- wordt verbeurd als de overtredingen niet binnen twee weken na dagtekening van de besluiten zijn beëindigd.
Deze begunstigingstermijn is door het college verlengd totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan in de voorlopige voorziening.
2. Verzoeksters hebben aangevoerd dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bestemmingsplan de gewraakte opslag niet toestaat. Daarbij hebben zij betoogd dat, anders dan in de bij het bestemmingsplan behorende 'Tabel Bedrijven' bij andere adressen, bij het perceel [adres perceel] niet is aangegeven dat het moet gaan om statische opslag. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat in de loods geen hokken worden geproduceerd maar geassembleerd en dat dit gebruik minder ruimtelijke uitstraling heeft dan het gebruik van de loods door een kermis-exploitant.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeksters een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” rust op het perceel [adres perceel] de bestemming “Bedrijf” en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf -70’.
Artikel 8.1, onder a, van de planregels bepaalt dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Bedrijven'.
In deze tabel is (achter Sb-70) het bedrijf op het perceel [adres perceel] aangeduid als “Kermis-exploitant”.
5. Ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit - voor zover hier van belang - het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.1
De voorzieningenrechter is met verzoeksters van oordeel dat de aanduiding “Kermis-exploitant” een bijzondere functie-aanduiding is en dat het de vraag oproept welk gebruik een dergelijke bestemming toelaat. Niet in geding is dat de loods gebruikt mag worden door een kermis-exploitant ten behoeve van (de opslag van) zijn kermisattractie(s). De loods werd tot vorig jaar gebruikt door een kermis-exploitant voor het opslaan van onder meer een draaimolen en botsauto’s buiten het kermisseizoen. Dit was kennelijk het gebruik dat de planwetgever voor ogen had bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Daargelaten of de statische opslag van goederen hiermee gelijkgesteld kan worden en of de opslag van goederen voor een dierenwinkel als statische opslag beschouwd kan worden, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen twijfel over mogelijk dat het gebruik dat verzoeksters van de loods (laten) maken niet ten behoeve van een kermis-exploitant is. Aan de stelling van verzoekster sub 2 dat de ruimtelijke uitstraling van haar activiteiten gelijk is aan de ruimtelijke uitstraling van het gebruik dat een kermis-exploitant van de loods maakt, komt in dit verband geen betekenis toe.
5.2
Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik dat verzoeksters (laten) maken van de loods in strijd is met het bestemmingsplan. Het college was dan ook bevoegd om verzoeksters te gelasten dit gebruik te (laten) staken.
6.1
Ingevolge artikel 8.5.1 van de planregels zijn burgemeester en wethouders (onder voorwaarden) bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.1 voor het vestigen van een ander soort bedrijf dan op basis van de bestemmingsomschrijving en de ‘Tabel Bedrijven’ is toegestaan.
6.2
Verzoeksters hebben niet verzocht om een ontheffing als bedoeld in artikel 8.5.1 van de planregels en volgens het college ligt legalisatie van het gewraakte gebruik niet in de rede omdat dit zou leiden tot meer milieuhinder en een grotere verkeersaantrekkende werking.
7.1
Behoudens bijzondere omstandigheden is het onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursorgaan in een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en de betrokken handeling niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking besluit tot het toepassen van bestuursdwang of tot het opleggen van een last onder dwangsom. Te meer indien, zoals in dit geval, door derden is verzocht om handhavend op te treden.
7.2
Blijkens het bestreden besluit is het college bereid om gebruik van de loods voor statische opslag die in milieucategorie 1 valt, toe te staan. Het produceren van hokken is volgens het college een veel zwaardere activiteit (categorie 2 of 3) omdat materiaal wordt aangevoerd, omdat er wordt gezaagd en geschroefd en omdat de hokken ook weer worden afgevoerd naar de winkel. Het opslaan van dierenvoer en andere goederen voor de dierenwinkel valt volgens het college evenmin onder het begrip ‘statische opslag’ omdat dergelijke goederen elke dag verplaatst worden én zijn bestemd voor de handel in een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.
7.3
De voorzieningenrechter kan het college volgen in de door hem gemaakte vergelijking met statische opslag als gebruik. Die is gedefinieerd als: binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet regelmatig worden verplaatst, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke. Het gebruik dat verzoeksters van de loods (laten) maken kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onder deze definitie geschaard worden. De opslag van dierenvoeders geschiedt ten behoeve van de handel en varieert het hele jaar door in verband met de beoogde omzet. Ook het beroep van verzoeksters op de uitspraak van de rechtbank van 26 juni 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2764, kan niet slagen. In die zaak ging het om het toegestane gebruik voor statische opslag en was het de vraag of het sleutelen aan de gestalde auto’s strijdig gebruik met de geldende bestemming opleverde. Volgens de rechtbank was dat het geval omdat de ruimtelijke impact van het gebruik van de loods voor het met enige regelmaat klussen aan auto’s wezenlijk anders is dan “de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet regelmatig worden verplaatst”. Het produceren van hokken door verzoekster sub 2 is echter niet een aan een toegestaan gebruik gerelateerde activiteit maar een zelfstandige activiteit die, zoals hiervoor is geoordeeld, in strijd is met het bestemmingsplan. Het college was daarom niet gehouden om de activiteiten van verzoekster sub 2 te gedogen.
7.4
Volgens verzoekster sub 2 is haar bedrijfsvoering afhankelijk van het gebruik van de loods en is het niet mogelijk om op korte termijn een vervangende loods te huren. Het college is echter niet gehouden om verzoekster sub 2 een termijn te gunnen om een vervangende loods te huren. Bepalend in dit verband is dat verzoeksters voldoende tijd krijgen om de overtreding te beëindigen. Ter zitting is namens het college toegezegd dat die begunstigingstermijn wordt gesteld op twee weken na verzending van deze uitspraak. De voorzieningenrechter acht deze termijn niet onredelijk.
8. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 11 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.