ECLI:NL:RBZWB:2020:2764

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek tegen gebruik loods voor klussen aan auto’s in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak hebben eisers, wonende aan de [adres] in [plaatsnaam], een handhavingsverzoek ingediend bij de gemeente Alphen-Chaam tegen het gebruik van een loods op het perceel aan de [adres2]. Het college heeft het verzoek afgewezen, waarna eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft op 26 juni 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het gebruik van de loods voor het klussen aan auto’s niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de loods hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het stallen van auto’s, maar dat er ook regelmatig aan auto’s wordt geklust. Dit gebruik heeft een grotere ruimtelijke uitstraling dan de bestemming ‘statische opslag’, waardoor het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6149 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiser1] en [naam eiser2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. M.H. Smit,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 januari 2019 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek tot handhaving van eisers afgewezen.
In het besluit van 28 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 mei 2020.
Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres was niet aanwezig.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Stouten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het dossier gelezen en er is een zitting geweest. Op basis daarvan gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eisers wonen aan de [adres] in [plaatsnaam] . Tegenover hun woning, op het perceel met nummer [adres2] , bevindt zich een (bedrijfs)woning en een loods. Het perceel is eigendom van [verhuurder] . Zij verhuurt de loods aan [huurder1] en [huurder2] , die de loods gebruiken om er auto’s in te stallen. Ook klussen zij aan de auto’s in de loods. De woning wordt door [verhuurder] verhuurd aan een Poolse vrouw.
Bij e-mail van 15 september 2018 hebben eisers een verzoek tot handhaving ingediend bij de gemeente Alphen-Chaam. Zij schrijven overlast te ervaren vanuit de loods, doordat deze feitelijk als garage wordt gebruikt. Eisers ervaren overlast door het constante gebruik van slijp- en boormachines, harde muziek en het non stop aan- en afrijden van auto’s. De loods heeft als bestemming ‘opslag en stalling’, maar wordt volgens eisers niet zo gebruikt.
Op 12 december 2018 heeft het college een controle laten verrichten. Hierbij werd [huurder1] aangetroffen, die vertelde de loods samen met een vriend te huren en hier aan auto’s te sleutelen.
Bij het primaire besluit heeft het college het handhavingsverzoek van eisers afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de loods het overgrote gedeelte van de tijd wordt gebruikt voor de stalling en opslag van auto’s en dat er alleen op sommige avonden en in het weekend hobbymatig aan auto’s wordt gesleuteld in de loods. Omdat dit gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebruik, is er geen reden tot handhaving.
Eisers hebben op 4 februari 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 8 april 2019 heeft er een hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften plaatsgevonden. Ter zitting werd afgesproken dat de commissie het advies voor twee maanden aan zou houden, zodat het college extra controles kon uitoefenen.
Het college heeft vervolgens controles verricht op 9 en 29 april en op 3, 4, 7 en 8 mei 2019. Op 8 mei 2019 troffen toezichthouders [huurder2] aan bij de loods. Tijdens de overige controles werden geen personen aangetroffen.
Bij het bestreden besluit heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Het college legt daaraan ten grondslag dat er geen sprake is van een overtreding. De loods wordt namelijk niet gebruikt in strijd met de bestemming. In de loods worden hoofdzakelijk auto’s gestald. De huurders knappen daarnaast oude auto’s op tot showmodellen in de loods. Er is daarmee echter niet direct sprake van strijdig gebruik. Ook in een loods die bedoeld is voor stalling kunnen en mogen bepaalde hobbymatige werkzaamheden worden verricht, zonder dat daartegen meteen handhavend moet worden opgetreden. Vereist is dan wel dat die werkzaamheden van zodanig ondergeschikte aard en omvang zijn dat daaraan in planologisch opzicht geen betekenis toekomt. Daar is hier sprake van.
2. Eisers voeren, samengevat, aan dat er wel sprake is van gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan. Het klussen aan auto’s brengt namelijk andere ruimtelijke gevolgen met zich dan statische opslag. Van ondergeschikt hobbymatig gebruik is geen sprake. Er is daarbij onvoldoende onderzoek gedaan naar de aard en de omvang van de werkzaamheden, zodat het college hier ook niet toe kon concluderen. Zo is er alleen in de vakantieperiode inzichtelijk gecontroleerd. Dit is geen representatieve periode. Het college heeft daarbij geen verder onderzoek gedaan naar de in en bij de loods aangetroffen auto’s die niet op naam van een van de huurders stonden. Als al sprake zou zijn van hobbymatig klussen, dan geldt dat
– analoog aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4636) – alleen de huurder van de woning deze ter plaatse mag uitoefenen, en dus niet de huurders van de opslag. Hobbymatig gebruik door een derde is bij een bedrijfsbestemming niet toegestaan. Tot slot mag, op grond van artikel 1 van de planregels, de bedrijfswoning niet worden bewoond, omdat er geen sprake is van bedrijfsactiviteiten.
3. Voor de leesbaarheid zijn de toepasselijke wettelijke bepalingen opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
In geschil is of het college het door eisers gedane verzoek tot handhaving terecht heeft afgewezen. Het college stelt niet bevoegd te zijn tot handhaving over te gaan, omdat er geen sprake is van een overtreding. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat dat bij overtreding van een wettelijk voorschrift niet alleen handhavend mag worden opgetreden, maar dat dit in beginsel zelfs moet. [1]
4.2.
Eisers voeren aan dat sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend zou moeten optreden, omdat de (bedrijfs)woning en de loods gelegen op het perceel aan de [adres2] worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Dit is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden. De rechtbank zal daarom de vraag moeten beantwoorden of het college op goede gronden heeft aangenomen dat geen sprake is van een overtreding. Eerst zal de rechtbank nog beoordelen of het handhavingsverzoek van eisers alleen zag op de loods, of ook op de (bedrijfs)woning.
5.1.
In artikel 8.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied Alphen-Chaam 2010, geconsolideerd (hierna: de planvoorschriften) is bepaald dat op het perceel aan de [adres2] te [plaatsnaam] de bestemming bedrijf rust. In ditzelfde artikel staat dat de voor bedrijf aangewezen gronden ook bestemd zijn voor een bedrijfswoning. In artikel 1 van de planvoorschriften staat vervolgens dat onder een bedrijfswoning moet worden verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. Eisers stellen ter zitting dat, gezien deze artikelen, de bedrijfswoning niet mag worden bewoond door de huidige huurster. Het college zou hier ten onrechte aan voorbij zijn gegaan.
5.2.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat het handhavingsverzoek van eisers niet zag op het gebruik van de woning, maar alleen op het gebruik van de loods. Eisers schrijven in hun handhavingsverzoek weliswaar dat zij hebben begrepen dat de woning een bedrijfswoning is die gekoppeld zou moeten zijn aan de loods, terwijl dit nu niet het geval is omdat er een Poolse mevrouw woont, maar in de rest van het handhavingsverzoek wordt uitsluitend ingegaan op het gebruik van de loods en de overlast die eisers daardoor ervaren. Eisers sluiten hun e-mail ook af met het verzoek aan de gemeente: ‘(…) een onderzoek in te stellen naar de bestemming van deze loods, omdat wij van mening zijn dat de activiteiten die momenteel plaatsvinden in de loods in strijd zijn met de wet- en regelgeving van de gemeente.’ De rechtbank concludeert dan ook dat het handhavingsverzoek niet op de bedrijfswoning zag. Het college hoefde het handhavingsverzoek in ieder geval niet zo te begrijpen. Ook in het beroepschrift wordt de bewoning van de bedrijfswoning alleen genoemd in relatie tot het gebruik van de loods. Pas ter zitting heeft eiser expliciet gesteld dat hij ook handhaving van het gebruik van de woning wenst. Dit is te laat. Deze beroepsgrond faalt.
6.1.
Het is vervolgens de vraag of het college terecht heeft geconcludeerd dat de loods niet in strijd met de planvoorschriften werd gebruikt.
6.2.
In artikel 8.1 van de planvoorschriften is bepaald dat b. c. de voor 'bedrijf' aangewezen gronden bestemd zijn voor a. bedrijfsdoeleinden met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de ‘Tabel Bedrijven’. In deze tabel heeft de [adres2] de bedrijfsaanduiding ‘statische opslag’ gekregen. Volgens artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder statische opslag verstaan: de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet regelmatig worden verplaatst, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
6.3.
Vast staat dat er in de loods auto’s worden opgeslagen, zodat er feitelijk opslag plaatsvindt. Er wordt ook aan de auto’s geklust in de loods. Het klussen aan auto’s valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder statische opslag. Dit betekent echter nog niet per definitie dat de loods wordt gebruikt in strijd met de planvoorschriften. Ter beantwoording van de vraag of dit klussen aan de auto’s strijdig gebruik met de geldende bestemming oplevert, moet worden gekeken naar de ruimtelijke uitstraling die het gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of de uitstraling van dien aard is dat het niet meer verenigbaar is met de bestemming van het perceel, zoals omschreven in de planregels. [2]
6.4.
Bij die beoordeling acht de rechtbank het van belang dat er in de loods met enige regelmaat aan de auto’s wordt geklust. Volgens het college wordt er in de weekenden en ook op sommige doordeweekse avonden aan de auto’s gesleuteld. De rechtbank stelt verder vast dat de loods ook is gehuurd met de bedoeling hierin te klussen. Dit blijkt onder andere uit het controlerapport dat is opgesteld naar aanleiding van de controle van 12 december 2018, waarin staat dat [huurder1] heeft verklaard dat hij de loods samen met een vriend huurt om zijn hobby te kunnen uitoefenen. Zij sleutelen in de loods aan auto’s. Omdat hun schuur thuis te klein werd hebben ze iets groters gezocht.
6.5.
Gezien de bedoeling van de huurders de loods te gebruiken om erin aan auto’s te werken én gezien het feit dat de loods hier ook daadwerkelijk (met regelmaat) voor wordt gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik dat de huurders van de loods maken een grotere ruimtelijke uitstraling heeft dan de bestemming ‘statische opslag’. Het college heeft ten onrechte de nadruk gelegd op het feit dat de auto’s in totaal meer uren per week gestald staan dan dat er aan geklust wordt. Gezien de bedoeling van de huurders en het daadwerkelijke gebruik van de loods als plaats om te klussen, is dit naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevend belang. De ruimtelijke impact van het gebruik van de loods voor het met enige regelmaat klussen aan auto’s is wezenlijk anders dan “de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet regelmatig worden verplaatst”. Daarom past het (met enige regelmaat) klussen aan auto’s niet binnen de bestemming ‘Bedrijf-statische opslag’. Gezien de ruimtelijke uitstraling die de kluswerkzaamheden naar hun aard, omvang en intensiteit hebben, kan niet gezegd worden dat dit gebruik verenigbaar is met de bestemming.
6.6.
Nu het gebruik van de loods zich niet verdraagt met de bestemming, wordt de loods gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, zodat er sprake is van een overtreding. Het college was dus bevoegd om handhavend op te treden. Het college heeft dit niet goed gezien. Het beroep slaagt.
7.1.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Nu sprake is van een overtreding diende het college in beginsel tot handhaving over te gaan. De rechtbank ziet geen ruimte zelf in de zaak te voorzien, nu het college nog dient te onderzoeken of er, ondanks de overtreding, redenen zijn van handhaving af te zien. Het college dient daarom een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
7.3.
De rechtbank veroordeelt het college daarbij in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde van eiser beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 525,- en met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eisers het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 26 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3. 7 , vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 1 van het bestemmingsplan Buitengebied Alphen-Chaam 2010, geconsolideerd luidt, voor zover van belang:
bedrijf: een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
bedrijfswoning/dienstwoning:een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
nevenactiviteiten:activiteiten die in ruimtelijk en/of functioneel en/of bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.
statische opslag:binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet regelmatig worden verplaatst, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
Artikel 8.1, onder a, van het bestemmingsplan Buitengebied Alphen-Chaam 2010, geconsolideerd luidt:
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsdoeleinden met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Bedrijven'
In de Tabel Bedrijf van het bestemmingsplan Buitengebied Alphen-Chaam 2010 staat, voor zover van belang:
Aanduiding
Kern
Straatnaam
Huisnummer
Bw
Oppervlakte bedrijfsbebouwing (m2)
Soort bedrijf
Sb-55
[plaatsnaam]
[adres2]
[adres2]
1
230
Statische opslag
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7 :12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7 :3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied. b.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1752.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 13 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3143, van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3613 en van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:194.