In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom. De eiser had op 1 februari 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, die door het college op 15 februari 2021 werd afgewezen. Het college stelde dat eiser geen recht had op bijzondere bijstand omdat hij aanspraak kon maken op een voorliggende voorziening, namelijk zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 september 2022 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat zijn tandheelkundige behandeling dringend was en dat de kosten niet vergoed werden door zijn tandartsverzekering. Het college verdedigde de afwijzing door te stellen dat de Zvw als een toereikende en passende voorziening geldt en dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.
De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gesteld dat eiser in beginsel geen recht had op bijzondere bijstand, omdat de Zvw als voorliggende voorziening geldt. De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstand noodzakelijk maakte. De enkele stelling van eiser dat zijn behandeling dringend was, was onvoldoende om aan te nemen dat er zeer dringende redenen waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.