ECLI:NL:RBZWB:2022:5830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom. De eiser had op 1 februari 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, die door het college op 15 februari 2021 werd afgewezen. Het college stelde dat eiser geen recht had op bijzondere bijstand omdat hij aanspraak kon maken op een voorliggende voorziening, namelijk zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 september 2022 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat zijn tandheelkundige behandeling dringend was en dat de kosten niet vergoed werden door zijn tandartsverzekering. Het college verdedigde de afwijzing door te stellen dat de Zvw als een toereikende en passende voorziening geldt en dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gesteld dat eiser in beginsel geen recht had op bijzondere bijstand, omdat de Zvw als voorliggende voorziening geldt. De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstand noodzakelijk maakte. De enkele stelling van eiser dat zijn behandeling dringend was, was onvoldoende om aan te nemen dat er zeer dringende redenen waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2088 PW

uitspraak van 6 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. R.A. Remport Urban,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom(college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 15 februari 2021 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag van 1 februari 2021 om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen.
In een besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit – onder aanvulling van de motivering – ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 september 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E.P.C. Van de Bom.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft op 1 februari 2021 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een tandheelkundige behandeling, bestaande uit (onder meer) het aanbrengen van diverse meervlaksvullingen en twee wortelkanaalbehandelingen tot een bedrag van € 1.661,65. Ook heeft eiser gevraagd om bijzondere bijstand voor een behandeling onder algehele anesthesie of sedatie ten bedrage van € 943,52.
In het primaire besluit heeft het college eisers aanvraag afgewezen. Volgens het college is sprake van een voorliggende voorziening die passend en toereikend is, in de vorm van een door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit – onder aanvulling van de motivering – ongegrond verklaard.
Standpunt college
2. Volgens het college heeft eiser geen recht op bijzondere bijstand voor zijn tandarts-kosten, omdat hij aanspraak maakt op een voorliggende voorziening in de vorm van zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiser heeft ook geen recht op bijzondere bijstand op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid. Het college stelt verder dat geen sprake is van dringende redenen op basis waarvan bijzondere bijstand kan worden verleend.
Eisers standpunt
3. Eiser stelt dat zijn wortelkanaalbehandeling dringend en noodzakelijk is. Hij heeft veel pijn en als de behandeling niet op korte termijn wordt uitgevoerd zal hij niet twee, maar vier behandelingen nodig hebben met hogere kosten als gevolg. Eiser voert verder aan dat er geen voorliggende voorziening is die passend en toereikend is, omdat zijn tandartsver-zekering de betrokken kosten niet vergoedt. Hij stelt ten slotte dat sprake is van dringende redenen. Zonder behandeling zal blijvend letsel ontstaan, omdat alle tanden dan getrokken moeten worden. Dit zal volgens eiser leiden tot een verslechtering van zijn psychische situatie.
Relevante bepalingen Participatiewet
4.
Volgens artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorzie-ning die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Volgens artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet strekt het recht op bijstand zich niet uit tot de kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt.
In artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Heeft eiser recht op bijzondere bijstand?
5. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat eiser in beginsel geen recht heeft op bijzondere bijstand voor zijn tandartskosten, omdat artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet hieraan in de weg staat. Volgens vaste recht-spraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:708) zijn de prestaties en vergoedingen op grond van de Zvw voor medische en paramedische kosten aan te merken als aan de Participatiewet voorliggen-de, toereikende en passende voorzieningen. In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten. Als binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoe-den van deze kosten, kan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand worden verleend. Mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, is de Zvw in beginsel een toerei-kende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. Dit is ook zo als de gemaakte kosten ‒ zoals ook in eisers geval ‒ niet of niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de CRvB van 30 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:80220. De door eiser gestelde omstandigheid dat zijn behandeling dringend en noodzakelijk is maakt niet dat van de vaste rechtspraak van de CRvB moet worden afgeweken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich verder terecht op het standpunt dat eiser ook geen recht heeft op bijzondere bijstand op grond van zijn buitenwettelijk begunstigend beleid. In de situatie waarin iemand niet voldoet aan de voorwaarden om toegelaten te worden tot een collectieve verzekering, kan op grond van artikel 20 van de 'Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels bijzondere bijstand 2021' (hierna: de beleidsregels) toch bijzondere bijstand worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beleid worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2022, ECLI:NL: CRVB:2022:802) wordt dergelijk beleid als een gegeven aanvaard, en moet de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier het geval, nu eiser – als deelnemer aan een collectieve verzekering – niet voldoet aan de gevallen die worden omschreven in het tweede lid van artikel 20 van de beleidsregels.
Is sprake van dringende redenen?
7. Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Voor het kunnen aannemen van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet moet vast staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Zoals volgt uit vaste rechts-praak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:814) kan slechts van een acute noodsituatie worden gesproken als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten. Het is – anders dan eiser mogelijk meent – aan hem om aan te tonen dat in zijn geval sprake is van een acute noodsituatie.
8. Eisers enkele stelling dat zijn tanden getrokken moeten worden als op korte termijn geen behandeling plaatsvindt en dat daarmee sprake zal zijn van blijvend letsel en een verslechtering van zijn psychische situatie, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen. Van belang hierbij is dat eiser geen verklaring van zijn tandarts heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn behandeling niet kon worden uitgesteld. Uit de dossierstukken volgt ook overigens niet dat een situatie van levensbedreigende aard of blijvend letsel of invaliditeit aan de orde is, en dat deze situatie enkel verholpen kan worden met de voorgestelde behandeling op korte termijn en – bijvoorbeeld – niet verspreid over meerdere jaren, waarbij eiser gebruik kan maken van de maximale vergoeding van een aanvullende tandartsverzekering. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet geen sprake is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 6 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.