In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2022, wordt de WOZ-waarde van een sporthal in Breda beoordeeld voor de belastingjaren 2019 en 2021. De belanghebbende, eigenaar van de sporthal, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden, die respectievelijk € 3.280.000,00 en € 2.930.000,00 bedroegen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de sporthal per 1 januari 2020 € 2.367.000,00 bedraagt en per 1 januari 2018 € 2.389.307,00. De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraken op bezwaar en vermindert de vastgestelde waarden dienovereenkomstig. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 3.617,56 bedragen, en moet hij het griffierecht van € 725,00 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.