Op 3 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die lijdt aan complexe PTSS, een voorlopige voorziening vroeg in verband met zijn aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur om een besluit te nemen op zijn verzoek om opvang. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn waarnemer aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de verweerder.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 3 juli 2022 drugs en attributen in zijn huurwoning had, wat leidde tot een besluit van de burgemeester om de woning voor drie maanden te sluiten. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar de begunstigingstermijn was verlengd tot 4 oktober 2022. Verzoeker verzocht nu om een maatwerkvoorziening voor opvang, maar verweerder had aangegeven dat er geen aanleiding was om een spoedvoorziening te treffen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat hij niet tijdelijk op een andere plek kon verblijven en dat de reguliere Wmo-procedure nog niet was afgerond. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet in de doelgroep viel voor maatschappelijke opvang en de Wmo niet bedoeld was om huisvestingsproblemen op te lossen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. Sterks, en werd openbaar gemaakt op 3 oktober 2022.