ECLI:NL:RBZWB:2022:572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
BRE-20_5680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-tijdig indienen bezwaarschrift in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De eerdere uitspraak, gedateerd op 13 oktober 2020, verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond op grond van het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en in dit geval eindigde deze termijn op 14 oktober 2019. Het bezwaarschrift was pas op 24 oktober 2019 ontvangen, wat betekende dat het te laat was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft zich ook onbevoegd verklaard voor zover het beroep zich richtte tegen de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in verzet geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere uitspraak konden ondermijnen. Het verzet werd dan ook ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank erkende dat de redelijke termijn in beroep was overschreden, maar oordeelde dat de lange duur van de procedure geen spanning of frustratie bij de belastingplichtige had veroorzaakt, omdat de aanslag ambtshalve was vernietigd. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/5680
uitspraak van 3 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 13 oktober 2020, verzonden op 20 oktober 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift. Tevens heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep zich richt tegen de ambtshalve beslissing en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.2.
Bij brief van 30 november 2020, binnengekomen bij de rechtbank op 2 december 2020, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende heeft niet aangegeven gehoord te willen worden.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
De door belanghebbende bestreden aanslag reclamebelasting 2019 met aanslagnummer [aanslagnummer] is gedagtekend 31 augustus 2019.
2.2.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 8 september 2019.
2.3.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is bij de heffingsambtenaar ingekomen op 24 oktober 2019.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Bij ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar van diezelfde datum is de aanslag reclamebelasting vernietigd.
2.5.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende tegen de eerder genoemde uitspraak ongegrond verklaard.
2.6.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. De bezwaartermijn eindigde in het onderhavige geval op 14 oktober 2019.
3.2.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 Awb).
3.3.
Het op 24 oktober 2019 bij de heffingsambtenaar ingekomen bezwaarschrift is na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
3.4.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
3.5.
Belanghebbende heeft gronden aangevoerd, zowel in beroep als in verzet, echter zien deze (standaard)gronden op de inhoud van de aanslag. Die aanslag is ambtshalve vernietigd. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd ten aanzien van de termijnoverschrijding in bezwaar. Er zijn daarom geen omstandigheden vast komen te staan waaruit kan worden geconcludeerd dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank verklaart het verzet in zoverre ongegrond.
3.6.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaart voor zover het beroep zich richt tegen de ambtshalve beslissing. Hiertegen zijn in verzet eveneens geen gronden aangevoerd.
3.7.
Belanghebbende heeft in verzet derhalve geen gronden aangevoerd waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de in 1.1. genoemde uitspraak moet worden vernietigd. Het verzet is ongegrond.
3.8.
Belanghebbende heeft in verzet verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 24 oktober 2019 door de heffingsambtenaar is ontvangen en dat op 6 maart 2020 ambtshalve is beslist om de aanslag waartegen het bezwaar was gericht te vernietigen. De rechtbank stelt verder vast dat de redelijke termijn in beroep weliswaar is overschreden, maar ziet in de omstandigheid dat de aanslag ambtshalve is vernietigd, aanleiding om aan te nemen dat de lange duur van de procedure bij de rechtbank geen spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
3.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
N. Plasman, griffier, op 3 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.