In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De eerdere uitspraak, gedateerd op 13 oktober 2020, verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond op grond van het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en in dit geval eindigde deze termijn op 14 oktober 2019. Het bezwaarschrift was pas op 24 oktober 2019 ontvangen, wat betekende dat het te laat was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft zich ook onbevoegd verklaard voor zover het beroep zich richtte tegen de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in verzet geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere uitspraak konden ondermijnen. Het verzet werd dan ook ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank erkende dat de redelijke termijn in beroep was overschreden, maar oordeelde dat de lange duur van de procedure geen spanning of frustratie bij de belastingplichtige had veroorzaakt, omdat de aanslag ambtshalve was vernietigd. Daarom werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.