ECLI:NL:RBZWB:2022:571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
BRE-21_4162
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschriften inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/4162 en 21/4163, waarbij belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017. De uitspraak op bezwaar dateert van 29 juli 2021. Belanghebbende heeft zijn beroepschriften op 29 september 2021 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepschriften niet-tijdig zijn ingediend, aangezien de termijn op 9 september 2021 eindigde.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij geen uitspraak op bezwaar heeft ontvangen en dat de brief van 29 juli 2021 slechts een kennisgeving was. Hij meent dat de gang van zaken verwarrend was, waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. De rechtbank heeft deze argumenten echter verworpen. Uit de brief van 29 juli 2021 blijkt duidelijk dat de inspecteur de bezwaren ongegrond heeft verklaard en dat er een rechtsmiddelverwijzing is opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de verwarring aan de zijde van belanghebbende in zijn risicosfeer valt en dat de aangevoerde redenen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken.

De rechtbank heeft op basis van de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/4162 en 21/4163
uitspraak van 4 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], [land],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer]H.66.01 en [aanslagnummer]H.76.01.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 29 juli 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 9 september 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De beroepschriften zijn op 29 september 2021 bij de rechtbank ontvangen. De beroepschriften zijn daarom niet-tijdig ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft redenen aangevoerd voor de overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende meent dat voor de jaren 2016 en 2017 nog geen uitspraak op bezwaar is ontvangen. Belanghebbende is in de veronderstelling dat de brief van 29 juli 2021 alleen een kennisgeving betreft en dat – overeenkomstig de jaren 2014 en 2015 die in dezelfde brief zijn behandeld – de daadwerkelijke uitspraak op bezwaar nog moet volgen. Voor zover toch al uitspraak op bezwaar is gedaan met de brief van 29 juli 2021 meent belanghebbende dat de gang van zaken verwarrend is waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. Uit de brief van 29 juli 2021 volgt duidelijk dat de inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de bezwaren inzake de aanslagen over 2016 en 2017. In de brief van 29 juli 2021 wordt ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de bewoordingen van de conclusies ten aanzien van de jaren 2014 en 2015 (waarbij nog een separate uitspraak op bezwaar wordt aangekondigd) en de jaren 2016 en 2017 (waarbij dat niet gebeurt). Tevens is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen bij de brief. Het is dus duidelijk dat een uitspraak op bezwaar is gedaan. Eventuele verwarring aan de zijde van belanghebbende die heeft geleid tot het te laat instellen van beroep valt naar het oordeel van de rechtbank in zijn risicosfeer. De aangevoerde redenen kunnen de termijnoverschrijding dus niet verschoonbaar maken.
De beroepen zijn daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 4 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.