ECLI:NL:RBZWB:2022:5655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4347
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van taxikostenvergoeding voor leerlingenvervoer op basis van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om vergoeding van taxikosten voor leerlingenvervoer voor drie van haar kinderen beoordeeld. Eiseres had deze aanvragen ingediend op basis van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2020, maar het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had deze aanvragen afgewezen met besluiten van 16 juli 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank beoordeelt of het college de aanvragen op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres ontkent niet dat zij in beginsel niet in aanmerking komt voor vergoeding, maar doet een beroep op bijzondere omstandigheden, zoals de verhuizing van het gezin en de noodzaak voor stabiliteit voor de kinderen. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van de toepassing van de hardheidsclausule in de Verordening, omdat de situatie van eiseres niet zodanig bijzonder is dat het college de aanvragen had moeten honoreren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de (vervolg)aanvragen van eiseres om vergoeding van de taxikosten voor leerlingenvervoer voor drie van haar kinderen op grond van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2020 (hierna: de Verordening).
Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van 16 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 september 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger] namens het college.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvragen van eiseres tot vergoeding van taxikosten voor leerlingenvervoer van drie van haar kinderen op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3. Eiseres ontvangt sinds 16 december 2019 van het college voor drie van haar kinderen ( [naam kind 1] , 12 jaar oud, en [naam kind 2] en [naam kind 3] , 7 jaar oud) een vergoeding van de taxikosten voor leerlingenvervoer naar speciaal basisonderwijs [naam school 1] met toepassing van de hardheidsclausule in de Verordening.
In januari 2021 zijn eiseres, haar echtgenoot (de vader) en de kinderen verhuisd naar hun huidige woning. Het college heeft de vergoeding van de taxikosten naar [naam school 1] voor het schooljaar 2020-2021 door laten lopen.
Op 5 juli 2021 heeft eiseres (vervolg)aanvragen ingediend tot voortzetting van de vergoeding van de kosten voor leerlingenvervoer voor het schooljaar 2021-2022 naar [naam school 1] .
Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2021 heeft het college de aanvragen van eiseres afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat [naam school 2] voor de kinderen de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beoordeling beroepsgrond
Kan eiseres voor het schooljaar 2021-2022 aanspraak maken op vergoeding van de kosten voor leerlingenvervoer?
4.1
Niet in geschil is dat de kinderen niet zelfstandig naar school kunnen gaan, dat de afstand van de woning tot de school minder dan zes km is, dat de kinderen geen handicap hebben als bedoeld in de Verordening en dat eiseres en haar echtgenoot geen overwegende bezwaren hebben tegen het onderwijs op de dichter bij de woning gelegen [naam school 2] . Daaruit volgt dat niet aan de in de Verordening neergelegde voorwaarden voor vergoeding van leerlingenvervoer is voldaan.
4.2
Eiseres betwist niet dat zij in beginsel niet in aanmerking komt voor vergoeding van leerlingenvervoer. Zij doet echter een beroep op bijzondere omstandigheden. De verhuizing naar de huidige woning is ingegeven door vervelende en traumatische gebeurtenissen rond de eerdere woning. Voor de kinderen is het van groot belang dat zij zoveel mogelijk in een stabiele omgeving zonder wisselingen kunnen blijven. Dit geldt ook voor de school die zij bezoeken. Daarnaast is het voor eiseres (vanwege afhankelijkheid van een scootmobiel) en haar echtgenoot (vanwege werk) niet mogelijk de kinderen naar school te brengen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verklaringen overgelegd van [naam maatschappelijk werker 1] , schoolmaatschappelijk werk [naam school 1] .
4.3
Het college heeft de grond van eiseres terecht aangemerkt als een beroep op de hardheidsclausule in artikel 23 van de Verordening. Daarin is bepaald dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in deze Verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
4.4
De rechtbank overweegt dat een hardheidsclausule tot doel heeft onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van een Verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren. Degene die zich beroept op de hardheidsclausule, dient aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig uitzonderlijk en nijpend zijn, dat zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet. [1]
4.5
Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat tot de eerdere toekenning van de vergoeding voor leerlingenvervoer uit coulance is besloten, op basis van contact met de gezinsbegeleider en gezien de uitzonderlijke woonsituatie van het gezin (dreiging door de buren). Nu het gezin is verhuisd, is de woonsituatie veranderd. Daarnaast is nu de [naam school 2] de dichtstbijzijnde en tevens toegankelijke school voor de kinderen. Dit leidt er volgens het college toe dat geen sprake meer is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule.
4.6
De rechtbank stelt voorop dat het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid behoort van de ouders. [2] Dat vader vanwege zijn werk niet in de gelegenheid is zijn kinderen zelf naar school te begeleiden, maakt de situatie niet bijzonder. Deze situatie onderscheidt zich namelijk niet in betekenende mate van de problemen die vele andere gezinnen op dit punt ondervinden.
Daarnaast is, naar de rechtbank begrijpt, sprake van een specifieke persoonlijke situatie binnen het gezin, met een broos evenwicht. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de twee oudste kinderen van het gezin uit huis zijn geplaatst, dat de [naam stichting] betrokken is bij het gezin en dat [naam instantie] ondersteuning biedt. In de door eiseres overgelegde verklaringen van [naam maatschappelijk werker 2] (schoolmaatschappelijk werk [naam school 1] ) is vermeld dat een overstap van school de ontwikkeling van de kinderen niet ten goede komt. Deze enkele verklaring biedt echter, zonder ondersteunende (medische) gegevens, onvoldoende concrete informatie waaruit de noodzaak van behoud van het onderwijs voor de kinderen bij [naam school 1] blijkt. Daaruit volgt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden, dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.

Conclusie en gevolgen

5.1
De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule en op goede gronden de aanvragen om vergoeding van leerlingenvervoer heeft afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 30 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening leerlingenvervoer gemeente Tilburg 2020
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
- toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.
Artikel 2, eerste lid. De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening
Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (voor zover van belang)
1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
2. Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
Artikel 9. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs (voor zover van belang)
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder school:
a. een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; of
b. een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en:
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of
b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a.
4. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.
Artikel 23. Afwijken van bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste
van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben
gevraagd aan deskundigen.
Beleidsregels leerlingenvervoer Gemeente Tilburg 2020
1.1
Verantwoordelijkheid van ouders
Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is een verantwoordelijkheid van de ouders.
Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan het college. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
2.3
Toegankelijke school
De verordening definieert in artikel 1 het begrip de "toegankelijke school".
Regel
Wanneer ouders van mening zijn dat de dichterbij gelegen school of scholen niet toegankelijk zijn, moeten de ouders dit aantonen door een verklaring van die scholen, afgegeven door de school of het samenwerkingsverband, dat de betreffende leerling niet is toegelaten.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 mei 1989, ECLI:NL:RVS:1989:AN1136 en 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1554, en de toelichting bij artikel 23 van de Verordening.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1364.