In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de gebruikersaanslag rioolheffing 2019, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, die eindigde op 11 november 2019, niet was nageleefd. Het bezwaarschrift was pas op 2 maart 2020 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank benadrukte dat de wetsartikelen over bezwaartermijnen dwingend zijn en dat een niet-ontvankelijkverklaring volgt bij termijnoverschrijding, tenzij er sprake is van verschoonbaarheid.
De rechtbank ging verder in op de redenen die de belanghebbende aanvoerde voor de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde redenen niet verschoonbaar waren en dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de belanghebbende niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard.
Daarnaast behandelde de rechtbank de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar om de aanslag niet te verminderen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om hierover te oordelen, aangezien deze beslissing niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. De rechtbank concludeerde dat rechtsmiddelen enkel bij de civiele rechter kunnen worden aangewend. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.