ECLI:NL:RBZWB:2022:5608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en herziening van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een accountmanager die sinds 16 februari 2015 werkzaam was, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser was op 5 september 2018 uitgevallen en had op 29 september 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, welke hem werd geweigerd op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn beslissing in een primair besluit van 30 november 2020. Eiser stelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten, die inmiddels waren gediagnosticeerd, en dat er redenen waren om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had toegepast, omdat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag of herzieningsverzoek. De rechtbank concludeerde dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en het UWV werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld.

De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3640 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats eiser], eiser

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 november 2020 (primair besluit) heeft het UWV zijn besluit van
29 september 2020 gehandhaafd.
In het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 juli 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV verscheen [gemachtigde verweerder].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser was sinds 16 februari 2015 als accountmanager werkzaam bij [B.V.] Voor dat werk is hij op 5 september 2018 uitgevallen.
Bij besluit van 29 september 2020 heeft het UWV aan eiser met ingang van 8 september 2020 een WIA-uitkering geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op onder meer de conclusies van UWV-arts [arts] in de rapportage van 16 september 2020.
Eiser heeft tegen het besluit van 29 september 2020 bezwaar gemaakt.
Op 30 september 2020 heeft de arts informatie opgevraagd bij een behandelaar van eiser. Na ontvangst van die informatie van de behandelaar heeft de arts op 26 november 2020 aanvullend gerapporteerd.
Met het besluit van 30 november 2020 (primair besluit) heeft het UWV zijn besluit van
29 september 2020 gehandhaafd. Daarin is vermeld dat eisers situatie vanwege de van de behandelaar ontvangen informatie opnieuw door de arts is beoordeeld. Daaruit zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het besluit van 29 september 2020 te herzien. Het UWV heeft dat besluit om die reden gehandhaafd.
Ook tegen dit primaire besluit van 30 november 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van
29 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij de gronden van bezwaar niet tijdig heeft ingediend.
Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eiser benadrukt dat hij psychische klachten heeft waarmee het UWV niet dan wel nauwelijks rekening heeft gehouden. Bovendien is inmiddels een psychische diagnose gesteld, die ook licht werpt op eisers klachten ten tijde van de WIA-beoordeling in 2020. Eisers klachten zijn sinds die beoordeling alleen maar toegenomen en hij heeft dan ook een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan.
Eiser stelt dat er wel degelijk redenen zijn om het besluit van 29 september 2020 te herzien. Die reden kan in ieder geval worden gevonden in de psychische diagnose.
3.
Wettelijk kader
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat het bestuursorgaan onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking de aanvraag kan afwijzen, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV op goede gronden het bestreden besluit heeft genomen.
Het UWV heeft bij het bestreden besluit op grond van artikel 4:6 van de Awb vastgehouden aan het eerdere besluit van 29 september 2020.
De rechtbank overweegt dat artikel 4:6 van de Awb de herhaalde aanvraag regelt. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op een verzoek aan een bestuursorgaan om een in rechte onaantastbaar besluit te herzien.
Voor zover de rechtbank kan afleiden uit het dossier en de bespreking ter zitting, is in dit geval echter geen sprake van een herhaalde aanvraag of een herzieningsverzoek. Eiser heeft bij het UWV geen nieuwe aanvraag ingediend noch verzocht om herziening. Het primaire besluit is genomen naar aanleiding van informatie, die het UWV van de behandelaar van eiser heeft ontvangen. Deze informatie heeft de UWV-arts zelf, voor het eerst op 30 september 2020 en nogmaals op 27 oktober 2020, bij de behandelaar opgevraagd. Het informatieverzoek is door de UWV-arts dus gedaan na het besluit van 29 september 2020 en voor eisers bezwaarschrift van 6 november 2020 daartegen. In het primaire besluit is vermeld dat de informatie van de behandelaar zorgvuldigheidshalve door de UWV-arts is opgevraagd.
Nu er geen sprake is van een herhaalde aanvraag of herzieningsverzoek van eiser, heeft het UWV artikel 4:6 van de Awb niet ten grondslag kunnen leggen aan zijn besluitvorming. Indien het UWV gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een nader besluit te nemen tot wijziging of aanvulling van een eerder besluit, moet er een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Dat het bezwaar tegen het eerdere besluit in dit geval niet-ontvankelijk is verklaard, staat naar het oordeel van de rechtbank daaraan niet in de weg. [1] Het UWV heeft zijn toets ten onrechte beperkt tot de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Het UWV zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
5.
Conclusie
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal niet zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens heeft. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe passen, omdat te onzeker is wanneer het onderzoek, dat het UWV nog zal moeten doen om het gebrek te herstellen, kan worden afgerond. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Constant, griffier, op 27 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Vergelijk CRvB 11 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1718.