ECLI:NL:RBZWB:2022:5605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank en ongegrondverklaring van Wob-besluit inzake examenblokkade en informatieverzoek

In deze zaak heeft eiser op 15 maart 2021 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de handelwijze van examinatoren bij het vrachtwagenpraktijkexamen. Eiser heeft later beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder, de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevoegd omdat eiser in [plaats eiser] woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig verweerder in gebreke heeft gesteld, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de blokkade van de toegang tot het examen geen publiekrechtelijk besluit is, maar een feitelijke handeling van privaatrechtelijke aard. Eiser heeft geen aanvraag ingediend voor het examen, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om uitspraak te doen op het beroep gericht tegen het ontbreken van een appellabel besluit.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het Wob-besluit van 22 juli 2021 ongegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat er geen documenten zijn die gaan over een leidraad of handelwijze voor het slagen van examenkandidaten. De rechtbank acht de verklaring van verweerder geloofwaardig en oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er documenten onder verweerder berusten die niet zijn verstrekt. Eiser heeft geen bezwaren geuit tegen het weglakken van persoonsgegevens in de openbaar gemaakte documenten. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, gezien de onbevoegdheid in het ene beroep en de ongegrondverklaring van het andere beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2895 WOB

uitspraak van 22 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats eiser], eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Op 15 maart 2021 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om een extractbestand van het jaar 2019 met alle informatie die direct of indirect betrekking heeft op de handelwijze van examinatoren om van de vijf kandidaten die op een dag vrachtwagenpraktijkexamen doen, er maximaal drie te laten slagen voor het grootrijbewijs.
Op 1 juli 2021 heeft eiser bij de rechtbank Den Haag beroep ingesteld tegen het – naar hij heeft gesteld – niet tijdig besluiten van verweerder op zijn Wob-verzoek en tegen het uitblijven van een besluit inzake de hem opgelegde blokkade van de toegang tot het vrachtwagenpraktijkexamen.
Omdat eiser in [plaats eiser] woont, is de rechtbank Zeeland-West-Brabant ter zake bevoegd. Op 6 juli 2021 heeft de rechtbank Den Haag het beroepschrift doorgestuurd.
Op 9 juli 2021 heeft de griffier van de rechtbank aan eiser gevraagd of hij kan aantonen dat hij verweerder in gebreke heeft gesteld. Gelijktijdig is bekend gemaakt dat de zaak versneld behandeld zal worden omdat het om niet-tijdig beslissen gaat.
Op 17 juli 2021 heeft eiser alsnog de ingebrekestelling naar verweerder gestuurd. Een afschrift van deze ingebrekestelling heeft hij naar de rechtbank gestuurd.
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft verweerder beslist op het Wob-verzoek van eiser.
Bij afzonderlijke brief van 22 juli 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij reeds op 10 september 2020 een beslissing heeft genomen omtrent de blokkade van de toegang tot het vrachtwagenpraktijkexamen, maar dat die beslissing van privaatrechtelijke aard is.
Op 14 augustus 2021 heeft eiser tegen het besluit van 22 juli 2021 en tegen de brief van 22 juli 2021 pro forma bezwaarschriften ingediend. Op 5 oktober 2021 heeft eiser de gronden van bezwaar aangevuld.
Op 15 november 2021 heeft de rechtbank laten weten dat, nu verweerder op 22 juli 2021 heeft beslist op de verzoeken van eiser, het beroep niet meer spoedeisend is en verder op de gewone manier zal worden behandeld. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat met toepassing van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep tegen het niet-tijdig beslissen zal worden geacht mede te zijn gericht tegen de beslissingen van 22 juli 2021. Dit betekent dat de bezwaarschriften van eiser zullen worden behandeld als beroepschriften.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 augustus 2022. Eiser is verschenen, heeft een pleitnota overgelegd en heeft de zaal vervolgens weer verlaten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigden verweerder].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tijdens het praktijkexamen van eiser voor het grootrijbewijs op 5 december 2019 heeft de examinator tot tweemaal toe een mondelinge ingreep gedaan. Daarop heeft eiser het voertuig tot stilstand gebracht en de examinator toegeroepen dat hij zijn mond moest houden en dat hij pas na het examen een reactie mocht geven. Daar heeft eiser aan toegevoegd dat als de examinator ‘mij wil naaien, hij dat nu maar meteen moet zeggen, dan kunnen we gelijk terugrijden’, of woorden van gelijke strekking. Daarop heeft de examinator het examen afgebroken en heeft hij de instructeur verzocht om de vrachtauto terug te rijden naar de oproepplaats. Daar aangekomen is eiser direct vertrokken.
Dit incident heeft ertoe geleid dat verweerder het account van eiser heeft opgeschort waardoor hij geen examens meer kon reserveren met zijn account. Hiervan is eiser niet op de hoogte gesteld. Bij brief van 10 september 2020 heeft verweerder te kennen gegeven dat de opschorting wordt opgeheven onder voorwaarde dat eiser een ordegesprek met de examenmanager voert. Eiser is gevraagd om een afspraak te maken voor dit gesprek, maar hij is daar niet op ingegaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser niet overeenkomstig artikel 6:12, tweede lid, van de Awb verweerder in gebreke heeft gesteld voorafgaande aan het instellen van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten. Dit zou moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep. Aangezien verweerder hangende dit beroep op 22 juli 2021 heeft beslist op de verzoeken van eiser en de rechtbank heeft bepaald dat ten aanzien van die beslissingen toepassing wordt gegeven aan artikel 6:20 van de Awb, zal de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van de beslissingen
nietniet-ontvankelijk verklaren om de reden dat eiser verzuimd heeft verweerder tijdig in gebreke te stellen. Daar komt bij dat ingevolge artikel 15 van de Wob § 4.1.3.2 van de Awb (de paragraaf die gaat over de dwangsom bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing is op besluiten op grond van deze wet en het verbeuren van een dwangsom derhalve niet aan de orde is.
Het beroep gericht op het verkrijgen van een besluit inzake de opgelegde examenblokkade.
3. Op grond van artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van de Awb kan alleen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de blokkade van zijn toegang tot het examen voor het vrachtwagenrijbewijs. Volgens verweerder is deze beslissing gebaseerd op het huishoudelijk reglement en daarmee op zijn bevoegdheden als eigenaar van het gebouw en als werkgever. De weigering is daarom een feitelijke handeling van privaatrechtelijke aard. In dit verband heeft verweerder onder verwijzing naar enkele gerechtelijke uitspraken de vergelijking gemaakt met het ontzeggen van toegang tot het gemeentehuis.
3.2
Eiser heeft in zijn als beroepschrift aangemerkt bezwaarschrift aangevoerd dat sinds 5 december 2019 de mogelijkheid tot het boeken van een examen voor hem is geblokkeerd. Volgens eiser is de blokkade wel gericht op een publiekrechtelijk rechtsgevolg.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het bij de door eiser gewraakte blokkade om het feitelijk ontzeggen van toegang tot het praktijkexamen via een account bij het CBR.
Het betreft een ordemaatregel die niet gebaseerd is op een wettelijke bevoegdheid. Er staan voor eiser ook andere wegen open om toegang tot het praktijkexamen te bewerkstelligen. Voor het aanvragen van een examen bij het CBR kan eiser per post een aanvraagformulier opvragen en dit ook weer per post indienen bij het CBR, divisie CCV, Postbus 1810, 2280 DV Rijswijk. Daarnaast kunnen de aanvraagformulieren ook via de website van het CBR gedownload worden en digitaal worden ingediend via klantenservice.ccv@cbr.nl .
Er is pas sprake van een op publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht besluit als eiser een aanvraag heeft ingediend en die aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of wordt geweigerd. Tegen een dergelijk besluit staat bezwaar en beroep open.
3.4
Omdat eiser geen aanvraagformulier heeft ingediend brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat (de bestuursrechter van) de rechtbank niet bevoegd is om uitspraak te doen op het beroep van eiser gericht tegen het ontbreken van een appellabel besluit.
Het beroep gericht tegen het Wob-besluit van 22 juli 2021.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het Wob-verzoek gesplitst en aangegeven dat er geen documenten zijn die gaan over een leidraad of handelwijze over het laten slagen van maximaal drie van de vijf examenkandidaten. De overige gevraagde documenten zijn volgens verweerder al openbaar, met uitzondering van het bestand CategorieC_CE_2019.xlsx. Dat bestand betreft de resultaten per geanonimiseerde examinator voor de categorie C/CE per dag in het jaar 2019 en is naar aanleiding van het verzoek van eiser in zijn geheel openbaar gemaakt. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat met het oog op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer de examenlocatie, de examendatum, het examentijdstip en de woonplaats weggelakt.
4.1
In zijn als beroepschrift aangemerkt bezwaarschrift heeft eiser aangevoerd dat er niettemin documenten over de aanwezigheid van de door hem gestelde leidraad of handelwijze zouden moeten zijn.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1430, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
4.3
De rechtbank acht de verklaring van verweerder dat er geen documenten zijn die gaan over een leidraad of handelwijze over het laten slagen van maximaal drie van de vijf examenkandidaten, niet ongeloofwaardig. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onvolledige gegevens heeft gekregen en wel in een dermate hoeveelheid dat het verdwaaldata zijn die geen inzicht geven in de door hem gevraagde informatie, te weten over de vraag of impliciet dan wel expliciet een examenbeoordeling door examinatoren wordt beïnvloed door hun eigen eerder bereikte slagingspercentage. Volgens eiser frustreert verweerder de toegang tot die informatie maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke documenten niettemin onder verweerder berusten. Eiser heeft zelf een voorbeeld ingestuurd zoals hij de informatie aangeleverd wenst te krijgen, maar verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen nieuwe bestanden hoeft te produceren. Hij mag volstaan met het toezenden van bestaande bestanden.
4.4
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser geen bezwaren heeft gericht tegen het weglakken van de persoonsgegevens in het bestand CategorieC_CE_2019.xlsx. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiser gericht tegen het Wob-besluit, ongegrond verklaard moet worden.
5. Gegeven de conclusies dat de rechtbank onbevoegd is in het ene beroep en dat het andere beroep ongegrond verklaard wordt, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep gericht op het verkrijgen van een besluit inzake de opgelegde examenblokkade;
  • verklaart het beroep gericht tegen het Wob-besluit van 22 juli 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 22 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.