ECLI:NL:RVS:2017:1430

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
201607684/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2016. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de burgemeester van Den Haag op 26 juni 2014 een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) had afgewezen. Het verzoek betrof documenten over de bevoegdheden van particuliere beveiligers in de openbare ruimte van het Forepark. De burgemeester stelde dat hij niet over de gevraagde documenten beschikte, wat door [appellant] werd betwist.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 april 2017 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. R.W.I. Alkema en mr. P. Verhoeff. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester voldoende had toegelicht dat alleen de politie bevoegdheden heeft op het gebied van handhaving van de veiligheid in de openbare ruimte en dat particuliere beveiligers deze bevoegdheden niet hebben.

De Afdeling concludeerde dat de mededeling van de burgemeester dat hij niet over de gevraagde documenten beschikt, niet ongeloofwaardig was. Ook het betoog van [appellant] dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte niet in de proceskosten had veroordeeld, werd verworpen. De Afdeling bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201607684/1/A3.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2016 in zaak nr. 15/9211 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) informatie te verstrekken, afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2017, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.W.I. Alkema en mr. P. Verhoeff, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij brief van 21 mei 2014 heeft [appellant] de burgemeester op grond van de Wob verzocht hem documenten over de bevoegdheden van particuliere beveiligers in de openbare ruimte van het Forepark te verstrekken. Bij het besluit van 26 juni 2014 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld niet over de gevraagde documenten te beschikken. Op 5 augustus 2014 heeft [appellant] hiertegen bezwaar gemaakt. Op 21 juli 2015 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Bij het besluit van 5 oktober 2015 heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 november 2015 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar gegrond verklaard en de burgemeester veroordeeld tot het betalen van een dwangsom ten bedrage van € 1.260,00. Bij uitspraak van 25 juli 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] gedane verzet ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 29 augustus 2016 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 5 oktober 2015 gerichte beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de mededeling van de burgemeester niet over de gevraagde stukken te beschikken niet ongeloofwaardig voorkomt. Hiertoe voert hij aan dat de gemeente nauw betrokken is geweest bij de organisatie van het WK hockey in het Forepark. Het is volgens hem ongeloofwaardig dat er tussen de organisatoren en de gemeente geen afspraken over beveiliging zijn gemaakt.
2.1.    De burgemeester heeft toegelicht dat alleen de politie bevoegdheden heeft op het gebied van handhaving van de veiligheid in de openbare ruimte, dat particuliere beveiligers deze bevoegdheden niet hebben en dat hun deze bevoegdheden ook niet in het kader van het WK hockey zijn verleend. Gelet hierop komt de mededeling van de burgemeester dat hij niet over de gevraagde documenten beschikt, niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de burgemeester toch over die documenten beschikt.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte niet in de proceskosten heeft veroordeeld. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar gegrond heeft verklaard. Volgens hem had dat beroep mede betrekking op het hangende dat beroep genomen besluit van 5 oktober 2015, waarover de rechtbank ten tijde van de uitspraak van 4 november 2015 niet beschikte.
3.1.    [appellant] heeft in verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 november 2015 betoogd dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit moet worden geacht van rechtswege mede tegen het besluit van 5 oktober 2015 te zijn gericht, zodat de rechtbank hem, alvorens uitspraak te doen, in de gelegenheid had moeten stellen beroepsgronden tegen dat besluit naar voren te brengen. De rechtbank heeft dat betoog in de uitspraak van 25 juli 2016 verworpen en het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank diende in de aangevallen uitspraak uit te gaan van de uitspraak van 25 juli 2016 en heeft het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2015 daarom terecht los gezien van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank hoefde de burgemeester in de aangevallen uitspraak dan ook niet wegens de gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in de proceskosten te veroordelen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman    w.g. Hartsuiker
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
620.