Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende gevestigd in Duitsland en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. De inspecteur had op 11 mei 2017 het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarop de belanghebbende in beroep ging. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is besproken dat de rechtbank geen aanleiding zag om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep. De rechtbank heeft de inhoudelijke argumenten van de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht en stelt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht het verzoek om teruggaaf heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank oordeelt dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dus ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.