In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag Bpm van 1 augustus 2019. De rechtbank heeft de beroepen op 13 september 2022 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en een taxateur aanwezig waren. De inspecteur was vertegenwoordigd door twee inspecteurs en een toehoorder was ook aanwezig.
Tijdens de zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat de naheffingsaanslag wordt verminderd tot een bedrag van € 10.000 aan verschuldigde Bpm, met een overeenkomstige vermindering van de belastingrente. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 14 maanden is overschreden, wat resulteert in een vergoeding van € 1.500.
De rechtbank heeft de verdeling van deze vergoeding tussen de inspecteur en de Minister van Justitie en Veiligheid geregeld, waarbij de inspecteur 13/14e deel en de Minister 1/14e deel van de vergoeding moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding voor belanghebbende vastgesteld op € 2.977, inclusief de kosten voor deskundige bijstand. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 360 aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik en openbaar gemaakt op 27 september 2022.