ECLI:NL:RBZWB:2022:5577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen. Eiser had een ZW-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW). Het UWV weigerde echter de uitkering per 13 januari 2020 toe te kennen en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, maar het UWV wijzigde later zijn besluit en beëindigde de uitkering met terugwerkende kracht per 1 mei 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 juli 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onterecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 1 mei 2020. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het UWV niet zorgvuldig is geweest en dat eiser niet eerder dan 27 mei 2020 als hersteld kan worden beschouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II en bepaalt dat de ZW-uitkering per 27 mei 2020 wordt beëindigd. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt vast dat de medische situatie van eiser ten opzichte van eerdere beoordelingen niet significant is gewijzigd, en dat de eerder geduide functies nog steeds geschikt zijn voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7825 ZW

uitspraak van 26 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.C.M. Martens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn aanspraken op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het UWV heeft met het besluit van 26 mei 2020 (primair besluit) geweigerd om per 13 januari 2020 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit I van 17 juli 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit II) heeft het UWV de beslissing op bezwaar gewijzigd en besloten om de (met het besluit van 7 april 2020 per 13 januari 2020 toegekende) ZW-uitkering te beëindigen met ingang van 1 mei 2020. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege betrekking op dit besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 behandeld. Hieraan heeft namens het UWV deelgenomen drs. S. BartoEiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit onder meer aan de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV onterecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 1 mei 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
1.1.
Eiser is werkzaam geweest als ontwerper/tekenaar voor gevels en kozijnen. Met ingang van 1 oktober 2016 is aan hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Per 19 december 2017 heeft hij zich ziekgemeld. Eiser is in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) beoordeeld door het UWV. Het UWV is van mening dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser wordt in staat geacht om de volgende functies te verrichten: productiemedewerker instructie, wikkelaar en medewerker postbezorging. Gelet hierop is de ZW-uitkering beëindigd per 21 maart 2019.
1.2.
Eiser heeft zich na de EZWb per 18 oktober 2019 vanuit de WW ziekgemeld. Per 31 december 2019 wordt eiser weer in staat geacht de eerder geduide functies te verrichten.
Eiser heeft zich op 13 januari 2020 wederom vanuit de WW ziek gemeld. Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het UWV per 30 januari 2020 voorschotten toegekend.
1.3.
Bij besluit van 7 april 2020 heeft het UWV aan eiser per 13 januari 2020 ZW-uitkering toegekend, omdat hij binnen vier weken na een eerder beëindigde ZW-uitkering weer ziek is geworden.
1.4.
In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan eiser per 13 januari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij bestreden besluit I is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
1.7.
Nadat eiser beroep heeft ingesteld heeft het UWV bestreden besluit II afgegeven.
Standpunt van eiser
2.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) doet geen recht aan zijn beperkingen.
2.2.
Daarnaast stelt eiser dat hij met zijn huidige klachten en beperkingen op geen enkele wijze invulling aan de maatgevende arbeid kan geven.
2.3.
Volgens eiser heeft het UWV ten onrechte de ZW-uitkering met terugwerkende kracht beëindigd.
2.4.
Eiser is van mening dat hij ten onrechte in het reguliere traject is beoordeeld, nu hij een ex-werknemer van het UWV is. Hij had daarom moeten worden beoordeeld door de afdeling bijzondere zaken.
Bespreking
3. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Ziektewet en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die zijn gebruikt in de beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat één van de eerder in het kader de van de EZWb geduide functies moet worden aangeduid als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 ZW.
Heeft eiser nog een belang bij bestreden besluit I?
4. Het UWV heeft bestreden besluit I gewijzigd en vervangen door bestreden besluit II. Nu niet is gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit I, dient het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
De verzekeringsarts heeft gesteld dat er vanwege het nog altijd bestaan van eerder beoordeelde klachten en een te hoge bloeddruk rekening moet worden gehouden met verminderde fysieke belastbaarheid. Eiser kan daarom niet fysiek te zwaar belastend werk verrichten. Er dient ook geen grote variatie in wisselende werktijden te zijn, zoals ploegendiensten. Ook is hij beperkt voor overmatige druk op persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts komt echter tot de conclusie dat de eerder geduide functies nog steeds geschikt te achten zijn. Bij de functies is geen sprake van overmatige fysieke inspanning of onregelmatigheid en is rekening gehouden met verminderde psychische belastbaarheid.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat er geen aanleiding is om het oordeel van de verzekeringsarts te herzien. De verzekeringsarts b&b neemt niet meer beperkingen aan dan de verzekeringsarts.
5.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij psychische klachten heeft. Daarnaast heeft hij pijnklachten in zijn knieën, enkel en schouder. Ook heeft hij hartritmestoornissen en een beperkt energieniveau als gevolg van slaapstoornissen. De verzekeringsarts heeft zich volgens eiser onvoldoende gerealiseerd dat de combinatie van klachten ertoe leiden dat hij verder beperkt is dan als de klachten ieder voor zich worden beoordeeld.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage blijkt dat de verzekeringsarts b&b op de hoogte is van de medische onderzoeken die hebben plaatsgevonden. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de klachten van eiser ten opzichte van de hersteldverklaring per 31 december 2019 nagenoeg niet zijn gewijzigd. In deze procedure is niet gebleken dat er nieuwe klachten zijn opgetreden of dat de klachten zijn verergerd. Hoewel eiser nu medicatie krijgt voor hypertensie, zijn er geen aanwijzingen dat hij voor de hypertensie dan wel het medicijngebruik extra beperkt moet worden geacht. De hypertensie was bij de eerdere beoordelingen al bekend en aangenomen mag worden dat door medicatiegebruik de beperkingen juist af zullen nemen.
De rechtbank stelt vast dat de opmerking van de verzekeringsarts over de wisselende werktijden aangemerkt moet worden als een aanvullende beperking op de eerder vastgestelde belastbaarheid. Deze beperking werd bij de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling immers niet genoemd. Bij de beoordeling of de eerder geduide functies geschikt zijn zal daarom dit aspect betrokken moeten worden.
Eiser heeft zijn beroepsgrond dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen niet onderbouwd met medische informatie. De verzekeringsarts heeft in de beoordeling de meest recente informatie van de cardioloog meegenomen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De rechtbank merkt op bij dat het bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gaat om de beperkingen die een medisch en objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. De subjectieve beleving van eiser is daarbij niet doorslaggevend. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank daarom uitgaan van de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid.
Geschiktheid van de functies
6.1.
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat ten onrechte is gesteld dat de eerder geduide functies geschikt zijn. Hij kan deze functies vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten niet uitvoeren. Eiser stelt dat de drie geduide functies moeten vervallen.
6.2.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de eerder geduide functies in medisch opzicht niet passend zijn. Zoals eerder al opgemerkt is de medische situatie van eiser ten opzichte van de hersteldverklaring per 31 december 2019 nagenoeg niet gewijzigd. Bij die beoordeling is al vastgesteld dat eiser geschikt is om een van de geduide functies te verrichten. De enige wijziging die nu is opgetreden is de medicatie voor de hypertensie, waarvoor geen extra beperkingen opgenomen hoeven te worden, en de opmerking van de verzekeringsarts b&b dat eiser is aangewezen op werk zonder grote variatie in werktijden.
De rechtbank stelt vast dat in de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is aangegeven dat het ook zo kan zijn dat er op zaterdag moet worden gewerkt. Mocht het verrichten van deze functie niet mogelijk zijn, gelet op de opmerking van de verzekeringsarts b&b over de variatie in werktijden, dan blijven er nog twee functies over die geschikt zijn voor eiser, namelijk de functies wikkelaar (SBC-code 267053) en medewerker postverzorging (SBC-code 315140). Dit betekent dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid.
Is er sprake van een beëindiging met terugwerkende kracht?
7.1.
Met het bestreden besluit II heeft het UWV de uitkering beëindigd per 1 mei 2020. Eiser is van mening dat er ook met dit besluit nog altijd sprake is van een beëindiging met terugwerkende kracht die niet is toegestaan.
7.2.
Naar oordeel van de rechtbank kan de ZW-uitkering niet eerder worden beëindigd dan met ingang van de dag dat eiser niet langer ongeschikt werd geacht voor het verrichten van de geduide functies. De verzekeringsarts heeft eiser op 26 mei 2020 telefonisch gesproken en aan hem meegedeeld dat hij geschikt is voor de eerder geduide functies. Aangezien de uitkering met terugwerkende kracht is beëindigd en eiser eerder redelijkerwijs niet kon hebben begrepen weer hersteld te zijn, is het bestreden besluit II niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. [1] De hersteldverklaring kon naar het oordeel van de rechtbank pas een dag later worden geëffectueerd, namelijk op 27 mei 2020. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Nu niet is gebleken dat de medische situatie van eiser tussen 1 mei 2020 en 27 mei 2020 is gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
Had eiser moeten worden beoordeeld door de afdeling bijzondere zaken?
8.1.
Eiser stelt dat de afdeling bijzondere zaken zijn recht op een uitkering had moeten beoordelen, omdat hij werknemer van het UWV was.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV het recht op uitkering niet had hoeven laten beoordelen door de afdeling bijzondere zaken. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV toegelicht dat eiser voor het UWV heeft gewerkt, maar dat dit een lange tijd geleden is geweest. Dit maakt naar oordeel van de rechtbank niet dat eiser niet in het reguliere traject had kunnen worden beoordeeld. De huidige beoordeling ziet immers niet op zijn werkzaamheden die hij heeft verricht bij het UWV.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat het UWV ten onrechte de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 1 mei 2020. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II en zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de ZW-uitkering per 27 mei 2020 wordt beëindigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden.
11. Nu het beroep gegrond is moet het UWV de proceskosten betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Voor de bezwaarprocedure wordt een punt toegekend. Ook voor beroep wordt een punt toegekend. De wegingsfactor is 1. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.300,--.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat de ZW-uitkering wordt beëindigd per 27 mei 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 48,-- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.300,-- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, 26 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wettelijk kader
Ziektewet:
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 19, vierde lid, van de ZW worden voor toepassing van deze wet onder ziekte mede verstaan gebreken.
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. in afwijking van de eerste zin wordt indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden ander arbeid heeft verricht onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.

Voetnoten

1.CRvB 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:857.