ECLI:NL:CRVB:2022:857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
21/3043 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelmelding met terugwerkende kracht en beëindiging van ziekengeld op basis van Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als datamedewerker werkzaam was, had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had de ziekengelduitkering per 12 maart 2020 beëindigd, omdat de appellant geschikt werd geacht voor zijn werk. De appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, gezien zijn medische beperkingen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen, omdat de appellant pas op 12 maart 2020 was geïnformeerd over zijn hersteldverklaring. De Raad concludeerde dat de hersteldverklaring niet eerder dan per 13 maart 2020 kon worden geëffectueerd. De Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd en geoordeeld dat de appellant recht heeft op schadevergoeding, inclusief wettelijke rente. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

21.3043 ZW

Datum uitspraak: 14 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2021, 20/4244 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 3 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als chauffeur en bezorger voor 30,91 uur per week, toen hij zich op 28 juli 2017 voor dit werk ziek meldde met rugklachten. Het dienstverband is op 22 augustus 2017 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 28 augustus 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als chauffeur en bezorger, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Per 8 april 2019 heeft appellant werkzaamheden hervat als data-medewerker administratie in een omvang van 36 uur per week. Op 4 december 2019 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. Op 12 maart 2020 heeft hij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 12 maart 2020 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van datamedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 maart 2020 vastgesteld dat appellant per 12 maart 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat dit onderzoek de getrokken conclusie kan dragen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat, hoewel de belastingaspecten van de functie van datamedewerker niet expliciet zijn benoemd, de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de door appellant opgegeven informatie en de brief van de huisarts van 9 juni 2020 over voldoende informatie beschikten om te kunnen beoordelen of appellant zijn werk kon doen. De rechtbank heeft op basis van de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat zij dit ook hebben gedaan. Daarom heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de resultaten van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Appellant heeft in beroep geen nieuwe, medisch geobjectiveerde, feiten aangevoerd op grond waarvan anders moet worden geoordeeld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de reeds ingediende beroepsgronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. Appellant stelt zich op het standpunt dat ten onrechte is aangenomen dat hij in staat geacht kan worden tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van de ZW. Appellant heeft aangevoerd dat hij twee jaar geleden door het Uwv in de in het kader van de EZWb opgestelde FML van 5 juni 2018 uitsluitend in staat werd geacht werd om één uur achtereen te zitten. Deze zitbeperking is volgens appellant op de datum in geding nog steeds aanwezig en daarom is het plausibel dat hij ongeschikt was voor het werk als datamedewerker. In dit werk moest de functionaris immers langer dan een uur achtereen zitten. Appellant heeft ook aangevoerd dat het Uwv van de verkeerde maatgevende arbeid is uitgegaan bij de beoordeling van het recht op ziekengeld. Het Uwv heeft beoordeeld of appellant op 12 maart 2020 in staat was om de geselecteerde functies, die hem in het kader van de EZWb zijn voorgehouden, te verrichten, terwijl het had moeten beoordelen of appellant in staat was om het werk van datamedewerker te verrichten. Dit had aanleiding voor de rechtbank moeten geven om te oordelen dat het bestreden besluit een gebrek had. Met een beroep op het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) en de stelling dat er geen equality of arms is geweest, heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Appellant heeft tenslotte gevraagd het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade, waaronder de wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard. In geschil is de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellant met ingang van 12 maart 2020 heeft beëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat als zijn arbeid de functie van datamedewerker heeft te gelden.
4.3.
In het rapport van 10 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rechtbank meegedeeld dat in het rapport van 18 juni 2020 dat aan het bestreden besluit ten gronde is gelegd abusievelijk is vermeld dat als maatstaf de in het kader van de EZWb geselecteerde functies gold. Het gebrek in het bestreden besluit is in beroep hersteld.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat uit de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat is beoordeeld of appellant in staat kon worden geacht zijn werkzaamheden als van datamedewerker te verrichten.
4.5.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Getoetst dient te worden in drie stappen, te weten: 1. Zorgvuldigheid van de besluitvorming, 2. Equality of arms, en
3. Inhoudelijke beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.6.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De artsen waren op de hoogte van de klachten van appellant en hebben deze kenbaar in hun beoordeling betrokken. De primaire arts heeft appellant op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij de huisarts opgevraagd, gekregen en bij zijn beoordeling betrokken.
Stap 2: equality of arms
4.7.
Geen reden bestaat om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen om zijn standpunt met medische gegevens te onderbouwen. Die ruimte heeft hij ook benut door inzending van gegevens van zijn neuroloog. Appellant heeft ook verwezen naar informatie van zijn fysiotherapeut bij wie hij sinds 12 mei 2020 onder behandeling staat. Van een schending van het beginsel van equality of arms is onder deze omstandigheden geen sprake.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.8.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Daarbij is van belang dat uit de FML van 5 juni 2018 die in het kader van de EZWb is opgesteld en die het uitgangspunt is geweest voor de onderhavige beoordeling, blijkt dat appellant op het aspect ‘zitten’ licht beperkt is geacht (kan ongeveer een uur achtereen zitten) en op het aspect ‘zitten tijdens werk’ ook licht beperkt (kan zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag zitten, niet meer dan 8 uur, na een uur even bewegen, rekken en strekken). Hieruit volgt dus dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het met appellant eens is dat hij niet meer dan een uur achtereen kan zitten. Dit betekent dat appellant niet geschikt wordt geacht om 8 uur per dag achter elkaar te zitten, maar wel om het grootste deel van de dag zittend werk te doen. Wat betreft de medische beperkingen is niet bestreden dat de in de FML van 5 juni 2018 aangenomen beperkingen ook op de datum 12 maart 2020 van toepassing zijn. Mede gelet op de door appellant bij zijn aanvraag gegeven beschrijving van de taken in de functie van datamedewerker heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de maatgevende arbeid van datamedewerker op 12 maart 2020 in medisch opzicht geschikt is voor appellant.
4.9.
Nu er geen twijfel is ontstaan over de beoordeling door het Uwv bestaat geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige.
5.1.
Omdat het Uwv pas in beroep een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is het bestreden besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Dit had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn tot vergoeding van de proceskosten in beroep.
5.2.
Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad, desgevraagd, heeft erkend is appellant kennelijk eerst op het spreekuur van 12 maart 2020 meegedeeld dat hij met ingang van die dag niet langer ongeschikt werd geacht voor zijn werk als datamedewerker. Aangezien dit is gebeurd met terugwerkende kracht en appellant eerder niet redelijkerwijs kon hebben begrepen weer hersteld te zijn, is het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid – en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb – tot stand gekomen. De hersteldverklaring kon naar het oordeel van de Raad niet eerder dan per 13 maart 2020 worden geëffectueerd. In aanmerking nemend dat er geen reden is om aan te nemen dat appellants gezondheidstoestand op 13 maart 2020 verschilde van die op 12 maart 2020 ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
6. Appellant heeft gevraagd om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding. Nu het Uwv als gevolg van deze uitspraak gehouden is ziekengeld aan appellant na te betalen, is het Uwv ook gehouden tot vergoeding van wettelijke rente, die zal moeten worden berekend zoals in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958, is uiteengezet.
7. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten in verband met verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-) in beroep en € 1.518,- (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-) in hoger beroep, in totaal een bedrag van € 3.036,-. Van gemaakte kosten in bezwaar is niet gebleken. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 juni 2020;
- herroept het besluit van 12 maart 2020;
- stelt vast dat appellant met ingang van 13 maart 2020 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals onder 6 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.R. Kokhuis