ECLI:NL:RBZWB:2022:5576

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4361
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een omgevingsvergunning voor een schutting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een schutting op het adres [adres 1] 5 te [plaatsnaam]. De aanvraag werd op 3 december 2020 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. In het bestreden besluit van 9 september 2021 werden de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelden. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2022 behandeld, waarbij eisers aanwezig waren, maar het college niet. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning op onjuiste gronden heeft geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de huidige schutting, die hoger en dichter is dan de eerder vergunde schutting uit 1987, een nieuwe omgevingsvergunning vereist. Eisers hebben aangevoerd dat zij in het verleden door een gemeenteambtenaar zijn geïnformeerd dat zij zonder vergunning konden doorgaan met de bouw, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling onvoldoende concreet is en niet met bewijs is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de schutting niet vergunningsvrij is en dat de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen niet kan worden gedragen door de motivering die is gegeven. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en het college wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4361 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van een reeds geplaatste schutting op het adres [adres 1] 5 te [plaatsnaam] .
1.1
Het college heeft deze aanvraag op 3 december 2020 afgewezen. Bij het bestreden besluit van 9 september 2021 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen in stand gelaten. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers deelgenomen. Namens het college was niemand aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor de schutting op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat het college de gevraagde omgevingsvergunning op onjuiste gronden heeft geweigerd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Hebben eisers een omgevingsvergunning nodig?
4. Eisers geven aan dat ze in 1987 een vergunning hebben gekregen voor een schutting hoger dan 1 meter. Al in 1996 is de schutting aangepast als gevolg van herstel van stormschade. De gemeente was daarvan op de hoogte en heeft in eerste instantie een brief gestuurd waarin wordt aangegeven dat eisers een vergunning aan moeten vragen voor een hogere schutting. Eisers hebben toen een gemeenteambtenaar gesproken en aangegeven dat er al een vergunning is. Hij heeft gezegd dat ze door konden gaan met de bouw en daarna heeft de gemeente niets meer van zich laten weten. Eisers gingen er dus vanuit dat ook voor de nieuwe schutting geen vergunning nodig was. Daarnaast stellen eisers vraagtekens bij de manier waarop de voorgevelrooilijn is bepaald in hun straat. Dit is in hun ogen zeer arbitrair gebeurd. Als de voorgevelrooilijn anders was vastgesteld, dan was wellicht geen vergunning nodig geweest.
4.1
Het college geeft aan dat de schutting die er nu staat en waarvoor nu vergunning is aangevraagd een heel andere schutting is dan waarvoor in 1987 vergunning is verleend. De verleende vergunning betreft een open perceelafscheiding van 1.60 m hoog.
Het college stelt vast dat de woning van eisers is georiënteerd op de woonstraat [adres 1] . De toegang tot de woning en de garage zijn naar deze straat gericht. Aan de andere kant van de woning ligt een groenstrook met daarachter een straat. Deze kant is niet op een straat gericht en is daarmee de achterkant. De voorgevelrooilijn ligt daarmee aan de kant van de [adres 1] , waardoor de schutting vergunningplichtig is.
4.2
De rechtbank overweeg als volgt. Het gaat hier om een dichte houten schutting op een gemetselde dorpel met een hoogte van twee meter, die reeds geplaatst is om de tuin van de woning [adres 1] 5 te [plaatsnaam] , grenzend aan de straat [adres 1] .
In beginsel is op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning nodig voor het bouw van een bouwwerk. Op grond van artikel 2, aanhef en lid 12, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een omgevingsvergunning niet vereist voor een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 1 m, of
b. niet hoger dan 2 m, en
1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2°. achter de voorgevelrooilijn, en
3°. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Artikel 1 van Bijlage II van het Bor bepaalt dat het hier gaat om de voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan.
De woning van eisers is gelegen in bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ en heeft daarin de bestemming ‘Wonen’. In artikel 1 van de planregels wordt de ‘voorgevelrooilijn’ gedefinieerd als: een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de voorgevel van een gebouw is of moet worden gebouwd. De ‘voorgevel’ is gedefinieerd als: de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw (…).
De rechtbank stelt vast dat op de verbeelding (de plankaart) geen lijn is aangegeven waarin de voorgevel is of moet worden gebouwd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevel waarin de hoofdtoegang tot de woning en de toegang tot de garage is gesitueerd in dit geval als voorgevel moet gelden. De rechtbank kan hiermee instemmen. Dit standpunt sluit aan bij de definitie als opgenomen in het bestemmingsplan. De gevel van de woning aan de zijde van de [adres 2] heeft bovendien geen functionele relatie tot die weg. In die gevel zit alleen een klein raampje. Ook in het gewone spraakgebruik is deze zijde van de woning van eisers de voorgevel en staat de schutting om de voortuin heen.
Gezien de constatering dat de voorgevel van het pand [adres 1] 5 aan de straat [adres 1] ligt, is de schutting vóór de voorgevel van eisers gerealiseerd. Daar komt nog bij dat de afstand van één meter tot openbaar toegankelijk gebied niet in acht wordt genomen. De rechtbank is daarom met het college van oordeel dat de schutting niet vergunningsvrij is.
4.3
In 1987 is een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een schutting op het perceel [adres 1] 5 te [plaatsnaam] . Het betreft een open schutting met een hoogte van maximaal 1,60 meter. De rechtbank stelt vast dat de huidige schutting hoger is en een volledig dichte constructie heeft. De verschillen zijn te groot om nog te kunnen spreken van herstel of een ondergeschikte aanpassing van de in 1987 gegunde schutting. Voor de schutting die er nu staat, is dus een nieuwe omgevingsvergunning nodig.
4.4
Voor zover eisers een beroep doen op het vertrouwensbeginsel omdat een behandelend ambtenaar in het verleden zou hebben gezegd dat zij door konden gaan met de bouw en vervolgens niets meer van zich heeft laten weten, slaagt dat beroep evenmin. De stelling van eisers dat een ambtenaar dit heeft gezegd is daarvoor onvoldoende concreet en niet met bewijs onderbouwd. Het blijft daarmee onduidelijk welke ambtenaar iets zou hebben toegezegd, wat hij dan heeft gezegd en welke consequenties daaraan verbonden moeten worden.
4.5
Het college heeft dus terecht geconcludeerd dat voor de schutting een omgevingsvergunning is vereist.
Toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan
5. De woning van eisers is gelegen in bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ en heeft daarin de bestemming ‘Wonen’. Volgens artikel 19.2.4, tweede lid, van de planregels mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste één meter bedragen en daarachter ten hoogste twee meter.
5.1
Zoals onder 4.2 is aangegeven ligt de voorgevel van de woning aan de zijde van de [adres 1] . De schutting staat dus om de voortuin heen. Daarmee is de op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van de schutting beperkt tot één meter en past het gevraagde bouwplan niet binnen het bestemmingsplan.
5.2
Op grond van de overgangsbepaling in artikel 30.1 van het bestemmingplan mogen bouwwerken die afwijken van het plan worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot en - bij algehele vernieuwing na een calamiteit – mits binnen twee jaar na die calamiteit een omgevingsvergunning is aangevraagd. Hieraan voldoen eisers niet: de afwijking van het bestemmingsplan is vergroot, want de schutting is hoger en dichter geworden én zij hebben niet binnen twee jaar een vergunning aangevraagd. De overgangsbepaling is dus niet van toepassing.
6. Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo heeft het college vervolgens beoordeeld of het mogelijk is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen. Het bestemmingsplan kent geen bepalingen die het mogelijk maken om af te wijken van de hoogtemaat van artikel 19.2.4 van de planregels (sub 1°). Wel is het mogelijk om op grond van artikel 4, aanhef en sub 3, van Bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen (sub 2°). Voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.1
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan deze hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [1]
De goede ruimtelijke ordening
7. Eisers hebben toegelicht dat zij een bijzondere brede woning hebben met een dichte zijde aan de achterkant en veel ramen en een schuifpui aan de voorkant die op het zuiden ligt. De achtertuin heeft zeer beperkte afmetingen. Om toch vrij buiten te kunnen zitten, hebben zij al jaren geleden deze schutting rondom de voortuin geplaatst.
7.1
Het college heeft aangegeven dat de wijk [adres 2] in de jaren ’70 van de vorige eeuw is gerealiseerd en zich kenmerkt door een structuur met sterk hiërarchisch geordende verkeersstromen, waarbij de woonstraten rondlopen en autoluw zijn en het doorgaand verkeer over een ringweg wordt geleid (een zogeheten ‘ [naam wijk] ’). De aanwezigheid van illegale bouwwerken in de voorerven van de woningen heeft geleid tot verrommeling van het straatbeeld. Het college heeft in november 2018 in overleg met de wijkraad besloten daartegen te gaan optreden. Het college wil daarbij zoveel mogelijk vasthouden aan de opzet van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] , waarin zo min mogelijk bebouwing en geen perceelafscheidingen van hoger dan 1 meter voor de voorgevel worden toegestaan. Het college vindt daarbij het belang van behoud van het eenduidige, evenwichtige en samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zwaarder wegen dan het belang van eisers bij een hogere perceelafscheiding, zeker gezien het feit dat de precedentwerking er toe zou leiden dat deze bebouwing op meer plaatsen in de wijk moet worden toegestaan.
7.2
De rechtbank is uit het dossier niet duidelijk geworden wat het college bedoelt met een eenduidig, evenwichtig en samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
De wijk [adres 2] kenmerkt zich door veel naar de doorgaande weg gekeerde achterzijden met schuttingen. De straat [adres 1] kenmerkt zich specifiek door herhaalde plaatsing van nagenoeg dezelfde woning met een open gevel op de zuidzijde. Typisch is dat de noord-zuid oriëntatie van de woningen daarbij gelijk blijft, maar de oriëntatie op de straat wisselt. Dat betekent dat bij een nagenoeg gelijke plattegrond, door de wisselende ligging ten opzichte van de weg, de ene keer de noordgevel de voorgevel kan zijn, de andere keer de zuidgevel en weer in andere gevallen één van de zijgevels. De straat [adres 1] kronkelt als het ware tussen de huizen door. Eisers hebben bij het aanvullend beroepschrift een tekening overgelegd, waarin zij hebben weergegeven hoe volgens het college de voorgevelrooilijnen in de straat [adres 1] lopen. Daarop is goed te zien dat sommige voorgevelrooilijnen van noord naar zuid lopen en andere van oost naar west. Ook verspringen de voorgevelrooilijnen per huis. In die zin is de rechtbank het met eisers eens dat de situering van de voorgevelrooilijnen in de straat [adres 1] volstrekt arbitrair lijkt te zijn.
Door de oriëntatie op het zuiden van de woningen in [adres 1] hebben alle woningen in die straat een grote tuin op het zuiden met een hoge schutting er om heen en een zeer beperkte of zelf helemaal geen achtertuin. Dat lijkt onderdeel van de stedenbouwkundige opzet: een grote open zuidgevel met aansluitend een relatief ruime tuin. Een hoge schutting aan de zijde van de openbare weg komt vaker voor in deze straat, onder andere bij de overburen op nummer 4.
De opmerking in de welstandsnota dat het verschil tussen voor- en achterzijde van de woning bij de verkavelingsopzet min of meer wordt losgelaten, lijkt geheel toepasbaar op met name deze straat.
Het college heeft in zijn motivering niet laten zien hoe deze omstandigheden zijn meegewogen in het besluit geen vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
7.3
Het college wijst weliswaar op precedentwerking, maar de concreet aangehaalde voorbeelden en met name de verwijzing naar de woningen aan [adres 3] 16-24, lijken juist te onderstrepen dat een hoge schutting aan de openbare weg geen probleem is. Deze woningen hebben aan de zijde van de groenstrook juist een relatief grote (achter)tuin met naar de openbare weg ( [adres 2] ) gekeerde, goed zichtbare schuttingen en een kleine tuin aan de voorkant. Weliswaar zijn deze schuttingen aan de achterzijde gesitueerd, maar dat is eerder een juridisch dan een planologisch verschil. Zeker nu ook de welstandsnota dat verschil tussen de voor- en achterzijde van de woning min of meer loslaat, is dat enkele juridische verschil onvoldoende om daar de conclusie aan te verbinden dat een hogere schutting bij eisers in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daarom niet toegelaten kan worden. Het college is er dus niet in geslaagd aannemelijk te maken dat toekenning van de vergunning om in afwijking van het bestemmingsplan een hogere perceelafscheiding te mogen bouwen tot
ongewensteprecedentwerking leidt.
7.4
De motivering van het college om geen omgevingsvergunning voor de schutting te verlenen, kan deze weigering niet dragen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de schutting van eiser in strijd met een goede ruimtelijke ordening zou zijn en waarom verlening van de schutting zou kunnen leiden tot een
ongewensteprecedentwerking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen binnen zes weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak.
8.1
Het college wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan eisers. Er is geen verzoek om proceskostenvergoeding gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 23 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[. . .]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(...)
voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 1 Begrippen
voorgevel
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
voorgevelrooilijn
een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de voorgevel van een gebouw is of moet worden gebouwd.
Artikel 19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 4.00 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
1. meter, vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw;
2. 2 meter, achter voorgevel van het hoofdgebouw.
Artikel 30.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken geldt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag, waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 8 juni 2022, gepubliceerd ECLI:NL:RVS:2022:1633, rechtsoverweging 4.