Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.659. Belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, welke door de inspecteur gegrond werd verklaard, resulterend in een terug te ontvangen bedrag van € 681.
De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag naar de juiste hoogte is vastgesteld en of er sprake is van schending van de hoorplicht en het motiveringsbeginsel. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een aanvullende teruggaaf van € 257, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag correct heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er inderdaad sprake is van schending van de hoorplicht, maar dat deze schending niet heeft geleid tot benadeling van belanghebbende. De rechtbank oordeelt verder dat er geen schending van het motiveringsbeginsel heeft plaatsgevonden, aangezien de inspecteur de uitspraak op bezwaar naar behoren heeft gemotiveerd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en beslist dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.