ECLI:NL:RBZWB:2022:5479

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
BRE 21/2644, 1/2646 tot en met 21/2649 en 21/2690
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van beroepen tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboetes

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 september 2022, wordt de ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen die zijn ingesteld tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (mrb) die aan belanghebbende zijn opgelegd over verschillende perioden in 2019 en 2020. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en in sommige gevallen niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissingen, maar de rechtbank concludeert dat de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 28 oktober 2019 en 23 april 2020 niet tijdig zijn ingediend, waardoor deze niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat deze ook na afloop van de wettelijke bezwaartermijnen zijn ingediend. De rechtbank komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen en verzuimboetes in stand blijven, maar dat de inspecteur het griffierecht voor de gegronde beroepen moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2644, 21/2646 tot en met 21/2649 en 21/2690
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] ,
belanghebbende,
en
De inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 oktober 2019, 23 april 2020 en 11 mei 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (mrb) opgelegd over de volgende perioden:
  • 26 april 2019 tot en met 25 juli 2019, met kenmerk [aanslagnummer] .Y.9.2 (hierna: Y.9.2);
  • 26 juli 2019 tot en met 25 oktober 2019, met kenmerk [aanslagnummer] .Y.9.3 (hierna Y.9.3);
  • 26 oktober 2019 tot en met 25 januari 2020, met kenmerk [aanslagnummer] .Y.9.4 (hierna: Y.9.4);
  • 26 april 2020 tot en met 25 juli 2020, met kenmerk [aanslagnummer] .Y.0.2 (hierna: Y.0.2);
  • 26 juli 2020 tot en met 25 oktober 2020, met kenmerk [aanslagnummer] .Y.0.3 (hierna: Y.0.3); en
  • 26 oktober 2020 tot en met 25 januari 2021, met kenmerk [aanslagnummer] .Y.0.4 (hierna: Y.0.4).
1.3.
Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.9.4, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 heeft de inspecteur verzuimboetes aan belanghebbende opgelegd.
1.4.
De inspecteur heeft de eerste bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 met dagtekening 28 oktober 2019 respectievelijk 23 april 2020 ongegrond verklaard.
1.5.
De inspecteur heeft de tweede bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 met dagtekening 11 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
De inspecteur heeft verder de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 met eveneens dagtekening 11 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de in 1.5 en 1.6 genoemde beslissingen.
1.8.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur] deelgenomen. Belanghebbende was zonder bericht niet aanwezig (zie hierna 3.1).

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is blijkens het kentekenregister vanaf 26 oktober 1998 houder van een personenauto Ford Galaxy met kenteken [kenteken] .
2.2.
De geldigheid van het kenteken is door belanghebbende, voor zover relevant, geschorst in de periode 27 februari 2016 tot 27 februari 2019, en vanaf 1 december 2020.
2.3.
De politie [plaats] heeft op 24 mei 2018 geconstateerd dat de auto op de openbare weg geparkeerd stond. De inspecteur heeft daarop de schorsing beëindigd en drie naheffingsaanslagen mrb aan belanghebbende opgelegd (met kenmerken Y.7.90001, Y.8.90001 en Y.8.90002). In beroep heeft de rechtbank de naheffingsaanslagen vernietigd, omdat de plaats waar de auto geparkeerd stond, naar het oordeel van de rechtbank, niet aangemerkt kon worden als openbare weg. [1]
2.4.
De inspecteur heeft over de in geschil zijnde perioden (zie 1.2) rekeningen mrb aan belanghebbende toegestuurd. Belanghebbende heeft de rekeningen niet volledig betaald. De inspecteur heeft daarom vervolgens aan belanghebbende voor (het restant van) de verschuldigde belasting naheffingsaanslagen mrb opgelegd, met daarbij de volgende boetes:
Dagtekening naheffingsaanslag
Verschuldigde belasting
Reeds voldaan
Nageheven belasting
Boete
Totaal
Y.9.2
26 juli 2019
€ 256
€ 3
€ 253
-
€ 253
Y.9.3
15 oktober 2019
€ 256
€ 2
€ 254
€ 52
€ 306
Y.9.4
13 januari 2020
€ 256
-
€ 256
€ 52
€ 308
Y.0.2
13 juli 2020
€ 261
-
€ 261
€ 55
€ 316
Y.0.3
12 oktober 2020
€ 261
-
€ 261
€ 55
€ 316
Y.0.4
12 januari 2021
€ 101
-
€ 101
€ 55
€ 156
2.5.
Bij brief van 17 augustus 2019, ontvangen door de inspecteur op 20 augustus 2019, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag Y.9.2. De inspecteur heeft het bezwaar met dagtekening 28 oktober 2019 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2.6.
Verder heeft belanghebbende bij brief van 12 februari 2020, ontvangen door de inspecteur op 13 februari 2020, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag Y.9.4. De inspecteur heeft het bezwaar met dagtekening 23 april 2020 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en daarbij opgelegde boete gehandhaafd.
2.7.
Verder heeft belanghebbende met dagtekening 17 maart 2021 een brief aan de inspecteur gestuurd waarin hij verzoekt de opgelegde naheffingsaanslagen te verminderen. De inspecteur heeft die brief aangemerkt als tweede bezwaar tegen de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4. De inspecteur heeft daarop, met dagtekening 11 mei 2021, nogmaals uitspraken op bezwaar gedaan en de tweede bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Ook heeft de inspecteur de tweede bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 en boete. Die verzoeken heeft de inspecteur afgewezen.
2.8.
De inspecteur heeft de brief van 17 maart 2021 ook aangemerkt als bezwaar tegen de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4. De inspecteur heeft die bezwaren met dagtekening 11 mei 2021 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de inspecteur de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen en boetes. Die verzoeken heeft de inspecteur afgewezen.

3.Beoordeling door de rechtbank

Zitting
3.1.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 juni 2022 aan belanghebbende op het adres [adres] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De enveloppe waarin die brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van PostNL – geplaatste aantekeningen op die enveloppe en de op de website van PostNL vermelde informatie over de zending, hetgeen door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt de rechtbank af dat de besteller van PostNL op 22 juni 2022 geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat de brief vervolgens vanaf 23 juni 2022 op een PostNL-punt kon worden afgehaald, en dat PostNL de enveloppe 8 juli 2022 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier.
Belanghebbende staat sinds 14 september 2005 in de basisregistratie persoonsgegevens ingeschreven op genoemd adres. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 11 juli 2022 (nogmaals) verzonden aan belanghebbende op dat adres.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
De naheffingsaanslagen
3.2.
Belanghebbende voert in beroep aan dat de naheffingsaanslagen en boetes ten onrechte aan hem zijn opgelegd. Enerzijds stelt belanghebbende daartoe dat de rechtbank in haar uitspraak van 27 maart 2020 volledig in zijn voordeel heeft beslist, en dat dat logischerwijs tot gevolg had dat de schorsing in de periode waar de naheffingsaanslagen op zien nog altijd van kracht was. Anderzijds stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslagen en boetes ten onrechte aan hem zijn opgelegd omdat de auto op of omstreeks 26 juni 2018 is gestolen, waarvan hij aangifte heeft gedaan en melding bij de RDW heeft gemaakt, aldus belanghebbende.
3.3.
Voordat de rechtbank kan toekomen aan de behandeling van de inhoudelijke gronden van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en boetes, beoordeelt de rechtbank eerst de ontvankelijkheid van de beroepen. Namelijk als de beroepen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van de naheffingsaanslagen. Vervolgens behandelt de rechtbank de ontvankelijkheid van de bezwaren, omdat de inspecteur in de uitspraken op bezwaar van 11 mei 2021 de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ontvankelijkheid beroepen
Y.9.2 en Y.9.4
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur op de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 op 28 oktober 2019 respectievelijk op 23 april 2020 heeft beslist. Gelet op het wettelijk stelsel voor beroep in belastingzaken, is met het doen van de uitspraken op bezwaar de behandeling van het bezwaar geëindigd. Aangezien het niet mogelijk is voor een tweede maal uitspraak op bezwaar te doen, zal de rechtbank de tweede uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 (zie 2.9) vernietigen. In zoverre zijn die beroepen daarom gegrond.
3.5.
De inspecteur had op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) de brief van 17 maart 2021, die door de inspecteur als tweede bezwaarschrift is aangemerkt, moeten doorsturen aan de rechtbank als beroepschrift. Omdat de inspecteur dit heeft nagelaten, merkt de rechtbank het tweede bezwaar alsnog aan als een ingediend beroepschrift gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 28 oktober 2019 en 23 april 2020.
3.6.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [2] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [3] Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. [4] Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5]
3.7.
De uitspraken van de inspecteur waarop het als beroepschrift opgevatte tweede bezwaar van belanghebbende zich richt zijn gedagtekend op 28 oktober 2019 en 23 april 2020. Gesteld noch gebleken is dat deze uitspraken op bezwaar eerst na deze datum bekend zijn geworden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beroepstermijn eindigde op 9 december 2019 respectievelijk 4 juni 2020. Het beroepschrift is op 18 maart 2021 ontvangen door de inspecteur, en dit tijdstip is voor de termijn bepalend. [6] Dat betekent dat belanghebbende het beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar ruim na afloop van de beroepstermijnen heeft ingediend.
3.8.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij ook op 28 augustus 2020 en 23 september 2020 de inspecteur had verzocht om de aanslagen terug te draaien. Belanghebbende heeft die stelling verder niet onderbouwd. Ook zijn de betreffende brieven door hem niet overgelegd. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij naast de brief van 17 maart 2021, ook een brief met dagtekening 23 september 2020 van belanghebbende heeft ontvangen, die de inspecteur ter zitting integraal heeft voorgelezen. De rechtbank constateert dat belanghebbende in die brief geen enkele verwijzing naar de betreffende naheffingsaanslagen heeft opgenomen, en verder kan ook over de inhoud van die brief niet worden gezegd dat belanghebbende tegen de betreffende naheffingsaanslagen bezwaar maakt. De enkele verwijzing van belanghebbende naar de door hem eerder gedane verzoeken kan hem daarom niet baten. Daar komt nog bij dat ook al hadden die verzoeken als door te zenden beroepschrift moeten worden aangemerkt, ook in dat geval belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn beroep heeft ingesteld.
3.9.
Andere omstandigheden die zouden kunnen maken dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is, zijn niet aangevoerd. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 28 oktober 2019 en 23 april 2020 zijn daarom niet tijdig ingediend. De rechtbank verklaart die beroepen niet-ontvankelijk.
Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4
3.10.
Verder heeft de inspecteur in zijn uitspraken op bezwaar van 11 mei 2021 op de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 beslist. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 juni 2021 beroep ingediend bij de rechtbank. Dat beroepschrift is op 22 juni 2021, en daarmee binnen de wettelijke termijn bij de rechtbank binnengekomen. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 zijn daarom ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaren Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4
3.11.
De inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 en de daarbij opgelegde boetes niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld. De rechtbank beantwoordt daarom allereerst de vraag of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.12.
De rechtbank stelt voorop dat - evenals voor de behandeling van het beroep - geldt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. [7] Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van de naheffingsaanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [8] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. [9] Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [10]
3.13.
De naheffingslagen zijn gedagtekend op 15 oktober 2019 (Y.9.3), 13 juli 2020 (Y.0.2), 12 oktober 2020 (Y.0.3) en 12 januari 2021 (Y.0.4). Gesteld noch gebleken is dat deze aanslagen eerst na deze datum bekend zijn geworden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bezwaartermijn eindigde op 26 november 2019 (Y.9.3), 24 augustus 2020 (Y.0.2), 23 november 2020 (Y.0.3) en 23 februari 2021 (Y.0.4). Het bezwaarschrift van belanghebbende is op 18 maart 2021 ontvangen door de inspecteur. Dat betekent dat belanghebbende het bezwaarschrift voor alle voornoemde naheffingsaanslagen na afloop van de wettelijke bezwaartermijnen heeft ingediend.
3.14.
Gelet op hetgeen reeds in 3.8 en 3.9 in zoverre is overwogen over de argumenten van belanghebbende, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
3.15.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank verklaart de beroepen daarom in zoverre ongegrond.
De verzoeken om ambtshalve vermindering
3.16.
De inspecteur heeft de (tweede) bezwaren van belanghebbende tegen de in geschil zijnde naheffingsaanslagen ook aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Die verzoeken heeft de inspecteur afgewezen. Voor zover belanghebbende ook bedoeld heeft beroep in te stellen tegen de afwijzing van die verzoeken, geldt het volgende.
3.17.
Het al dan niet verlenen van een ambtshalve vermindering geschiedt bij een beschikking van de inspecteur op grond van artikel 65 van de Awr. Die beschikking is niet voor bezwaar en beroep vatbaar. Op grond van artikel 26, eerste lid van de Awr, is de rechtbank onbevoegd tot kennisneming van een rechtstreeks beroep tegen een dergelijke beslissing. Ook is de rechtbank in dit geval niet bevoegd om zelf tot ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen en/of boetes over te gaan.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De rechtbank komt gelet op voorgaande overwegingen niet aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en boetes toe. De naheffingsaanslagen en verzuimboetes blijven in stand en worden niet verminderd.
4.2.
Aangezien rechtbank de beroepen wel gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de inspecteur voor de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 ten onrechte voor een tweede maal uitspraak op bezwaar heeft gedaan (zie 3.4), bepaalt de rechtbank dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht voor die beroepen vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 11 mei 2021 aangaande de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar van 11 mei 2021 voor zover die zien op het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen Y.9.2 en Y.9.4;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2019 aangaande de naheffingsaanslag Y.9.2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 23 april 2020 aangaande de naheffingsaanslag Y.9.4 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 11 mei 2021 aangaande de naheffingsaanslagen Y.9.3, Y.0.2, Y.0.3 en Y.0.4 ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover de beroepen gericht zijn tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen en boetes;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 22 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1457.
2.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Artikel 6:15, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Artikel 22j van de Awr.
9.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
10.Artikel 6:11 van de Awb.