In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 20 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd voor het gehele kalenderjaar. De rechtbank baseert haar oordeel op de argumenten van belanghebbende en de relevante wetgeving, met name artikel 223 van de Gemeentewet. De gemeente Noord-Beveland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om forensenbelasting te heffen, zoals vastgelegd in de Verordening forensenbelasting Noord-Beveland 2020. Deze verordening stelt dat forensenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen die, zonder hoofdverblijf in de gemeente, meer dan 90 dagen van het belastingjaar een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
In deze zaak staat vast dat de woning van belanghebbende in 2020 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan. De rechtbank wijst erop dat de coronamaatregelen, die een maand lang beperkt gebruik van de woning mogelijk maakten, geen invloed hebben op de heffing. De verordening kent geen hardheidsclausule, waardoor de heffingsambtenaar niet de ruimte heeft om de heffing tijdsevenredig te verminderen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.