ECLI:NL:RBZWB:2022:5467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3193
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor gedeeltelijke vervangingen van een pand in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor het gedeeltelijk vervangen van een pand aan de [adres 1] 3 in [plaatsnaam]. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvraag op 11 februari 2021 afgewezen, en het bestreden besluit van 29 juni 2021 bevestigde deze afwijzing onder verbetering van de motivering. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er onvoldoende onbebouwd terrein is. Het college heeft de belangen van de omwonenden, met name op het gebied van privacy en tuinbeleving, afgewogen en geconcludeerd dat de gevraagde vergunning niet kan worden verleend. Eiser heeft aangevoerd dat de privacy van de buren niet in gevaar komt, maar de rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de inkijkhoek en de afstand tot de omliggende percelen onacceptabel zijn.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, en dat de belangen van de omwonenden zwaarder wegen dan het individuele belang van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.P.M. van Dun),
en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

(gemachtigde: mr. L. Warnier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk vervangen van een pand aan de [adres 1] 3 in [plaatsnaam] .
1.1
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 11 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het college onder verbetering van de motivering bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Dat de motivering van het bestreden besluit wijzigt, komt door de gewijzigde situatie in de bezwaarfase, te weten het slopen van een overkapping.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarop heeft eiser nog schriftelijk gereageerd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk vervangen van een pand aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft terecht de door eiser gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres 1] 3 in [plaatsnaam] . Hij heeft een aanvraag ingediend voor het verbouwen van het pand tot woonhuis. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ en op het perceel rust de bestemming ‘Wonen’. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er onvoldoende onbebouwd terrein is. [1]
5. Het college heeft met het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan geweigerd, omdat de inkijkhoek naar de tuin aan de [adres 1] 5 zeer direct en de afstand zeer beperkt is. Dat vindt het college niet wenselijk. De inkijkhoek en de privacy van deze buren worden dan ook meer geschaad dan in andere situaties. Dat omwonenden geen bezwaar zouden hebben tegen het bouwplan, betekent niet dat dit ook na een mogelijke toekomstige eigendomswijziging zo blijft. Ook de stelling van eiser dat sprake is van een bestaand gebouw slaagt niet. Het gebruik van het pand intensiveert namelijk door de wijziging van het gebruik, waardoor vooral de aspecten privacy en tuinbeleving een belangrijke rol spelen. Het college vindt de aangevoerde voorbeelden niet vergelijkbaar.
Verder stelt het college zich, voor het eerst in het verweerschrift, op het standpunt dat wat betreft het voldoen aan een behoefte, te weten een grondgebonden starterswoning, het college op een lijn zit met eiser. Het bouwplan voldoet zeker aan een behoefte. Toch wenst het college niet ten koste van alles mee te werken om maar te voldoen aan deze behoefte. Bij iedere aanvraag wordt een afweging gemaakt of voldaan wordt aan de daarvoor gestelde vereisten, waaronder privacy, geluid en tuinbeleving. Dit bouwplan voldoet daar niet aan.
6. De rechtbank dient te beoordelen of het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren.
Beoordelingskader
7. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
7.1
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de afwijkingsregels uit het bestemmingsplan waarmee de activiteit in strijd is. Dit betekent dat bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, naast de toets aan de afwijkingsregels uit dat bestemmingsplan, wordt getoetst of de activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader vindt een belangenafweging plaats. [3]
7.2
Het geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ bepaalt dat bij een woning een strook grond moet zijn van tenminste 5 meter die over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel en een diepte heeft van tenminste 5 meter (de bouwregel). [4] Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van deze bouwregel, indien een gunstige andere indeling van het bouwperceel aanwezig is en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt (de afwijkingsregel). [5]
Is sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening?
8. Het college heeft bij de beantwoording van de vraag of een goede ruimtelijke ordening aan vergunningverlening in de weg staat, de betrokken belangen gewogen en in dat kader beoordeeld of het bouwplan voldoet aan de vereiste woonkwaliteit voor dit perceel, als de omliggende percelen. Het bouwplan voldoet volgens het college na de sloop van de overkapping alsnog aan de vereiste woonkwaliteit voor dit perceel. Maar de bouwregel waarborgt ook dat er enige afstand is tussen de nieuwe woning en de omliggende percelen, zodat er geen hinder ontstaat op het gebied van geluid, privacy en tuinbeleving voor deze percelen. In de voorgestelde situatie is deze afstand er niet en ontstaat er directe inkijk (vanaf de eerste verdieping) in de tuinen van de percelen naast en achter de nieuwe woning.
8.1
Eiser voert in beroep aan dat een aantasting van de privacy geen beperking in de gebruiksmogelijkheden is. Een dergelijke inbreuk kan geen reden zijn om niet van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken.
In tweede instantie voert eiser in beroep aan dat geen sprake is van een onevenredige inbreuk. In dat verband stelt eiser dat de bewoners van [adres 1] 5 geen bezwaar hebben tegen het bouwplan. Door de twee bomen op het perceel [adres 1] 5 is er ook geen enkel zicht op de tuin van dat perceel. Op dit moment wordt het pand door eiser gebruikt om hobbymatig te klussen, juist op de eerste verdieping. De eerste verdieping wordt waarschijnlijk minder intensief gebruikt als beoogd slaapkamer dan nu het geval is bij het huidige gebruik. Het pand is bovendien onderdeel van een lange rij woningen die allemaal uitzicht hebben op de achterliggende en naastgelegen tuinen. Daarnaast is het pand van eiser niet het enige pand waarbij de buitenruimte schuin achter de woning ligt. Dit is namelijk ook het geval bij de percelen aan de [adres 1] 5 en 7. Vergelijkbare situaties doen zich bovendien op veel andere plekken in de nabije omgeving en ook bij recent vergunde situaties voor. Eiser wijst in dit verband op foto’s (met een korte toelichting) van
- volgens hem - vergelijkbare situaties in de nabije omgeving en (foto’s van) het project [naam project] en het project bij [naam bedrijf] Het argument van het college dat [naam project] niet vergelijkbaar zou zijn, omdat het niet zou gaan om eengezinswoningen in blokverkaveling maar om starterswoningen, overtuigt eiser niet. De woning die eiser wil gaan realiseren is juist expliciet een starterswoning, bedoeld voor zijn dochter. Ook bij [naam project] gaat het om woningen die rondom een binnenterrein zijn gelegen. Tot slot wijst eiser in dit verband op een bouwplan aan de [adres 2] 70, waar ondanks zicht op het direct naastgelegen perceel wel van het voorschrift met betrekking tot onbebouwd terrein wordt afgeweken.
8.2
Het college stelt zich daartegenover op het standpunt dat juist aspecten als privacy, geluid en tuinbeleving de gebruiksmogelijkheden van het naastgelegen perceel beperken. Door een rechtstreeks zicht op de tuin, zoals hier het geval, worden de gebruiksmogelijkheden van het naastgelegen perceel vooral op deze aspecten enorm aangetast. Hiermee is sprake van een privaatrechtelijke belemmering. [6]
Daarnaast betoogt het college dat bij een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik een ruimer afwegingskader wordt gehanteerd. Bij die toets moeten een goede ruimtelijke ordening en de belangen van derden worden betrokken. In dit geval is sprake van een rechtstreeks uitzicht op een afstand van minder dan twee meter, hierdoor is het privacybelang de doorslaggevende factor. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college hieraan toegevoegd dat over het plaatsen van ondoorzichtig glas in het raam, zoals eiser heeft aangeboden, het advies is ingewonnen van de gemeentelijk stedenbouwkundige. De stedenbouwkundige adviseert negatief over het plan, omdat het plaatsen van ondoorzichtig glas geen afdoende oplossing is. Het college neemt dit advies over.
Het college heeft de door eiser aangehaalde situaties een voor een afgewogen. Daarbij is van belang dat in dit soort buurten, met aaneengebouwde woningen, altijd wel enige inkijk is vanaf de eerste en tweede verdieping op de omliggende tuinen, maar bij aaneengebouwde woningen met rechte achtertuinen zorgen zowel de inkijkhoek als de onderlinge afstand ervoor dat de confrontatie niet te groot is. Overigens zijn er altijd situaties te zien die decennia oud zijn, waarbij (inmiddels) wel rechtstreekse inkijk is. De verwijzing naar de vergunning uit 2007 begrijpt het college niet. Zeker bezien de tekeningen uit 2007, waar sprake is van een bergzolder op de eerste verdieping en geen hobbymatige klusplaats, zoals eiser heeft gesteld. Ook het voorbeeld van de [adres 2] 70 is niet vergelijkbaar met deze situatie. Er is weliswaar inkijk in de tuinen, maar dit is van een grote afstand en dus ook niet binnen de twee meter grens, zoals hier het geval.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat het college zijn standpunt dat privacy, geluid en tuinbeleving de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen beperken, voldoende heeft gemotiveerd. Het primaire standpunt van eiser slaagt daarom niet.
Tussen partijen is niet in geschil dat het raam zich (deels) bevindt op een afstand van minder dan twee meter van het naastgelegen perceel. De rechtbank stelt vast dat vanaf de eerste verdieping rechtstreeks zicht bestaat op de tuinen van de percelen naast en achter de nieuwe woning. De twee bomen op het naastgelegen perceel ontnemen nu wellicht het zicht, maar dit betekent niet dat deze situatie in de toekomst blijft voortduren. De rechtbank kan het college ook volgen in het standpunt dat het gebruik van het pand intensiveert door de wijziging van het gebruik. De inkijkhoek en de privacy van de bewoners van [adres 1] 5 worden dan ook meer geschaad dan in andere situaties. Verder is niet ondubbelzinnig gebleken dat de huidige buren geen bezwaar hebben tegen het bouwplan. Bovendien kunnen eventuele nieuwe bewoners hierover anders denken. Het college heeft dit alles in zijn besluitvorming mogen betrekken. Overigens betekent een eventuele schriftelijke verklaring van de huidige buren, dat zij op dit moment geen bezwaren tegen het bouwplan hebben, nog niet dat daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze beoordeling is voorbehouden aan het college. [7] In dat verband heeft de gemachtigde van het college op zitting toegelicht dat hij bij het eventueel verkrijgen van een schriftelijke verklaring eerst opnieuw wil overleggen met de stedenbouwkundige. De rechtbank merkt op dat een eventuele schriftelijke verklaring in zoverre ook niet automatisch leidt tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning.
Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te verwijzen naar andere plekken in de nabije omgeving, slaagt dit beroep niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel dient sprake te zijn van gelijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van vergelijkbare situaties die recent door het college zouden zijn vergund. Voor zover het betoog van eiser verband houdt met bestaande situaties waarbij sprake is van rechtstreekse inkijk, heeft het college voldoende gemotiveerd dat dit niet kan leiden tot vergunningverlening. Daarbij komt nog dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat het college een eventueel gemaakte fout moet herhalen. [8]
8.3.1
De rechtbank is, gelet op hetgeen hierboven onder 8.3 is overwogen, van oordeel dat het college zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde factoren, met name het privacybelang, leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden en meer in het bijzonder van de bewoners van [adres 1] 5. Het college heeft verder mogen concluderen dat die aantasting zodanig onevenredig is, dat vergunningverlening in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Is sprake van een juiste belangenafweging?
8.3.2
In aanmerking nemend het onder 8 weergegeven beoordelingskader, is de rechtbank van oordeel dat het college bij weging van alle betrokken belangen een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang, bestaande uit een goede ruimtelijke ordening, het belang van een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden en het belang van een goed stedenbouwkundig beeld ter plaatse, dan aan het individuele belang van eiser. Het college heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan kunnen weigeren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Planregel 18.3.1 van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
2.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633
3.ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:419
4.Planregel 18.3.1 van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
5.Planregel 18.3.3, onder b, van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
6.op grond van artikel 5:50, eerste en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek
7.Vergelijk Rb Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2021:5599
8.Vergelijk ABRvS van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792