ECLI:NL:RBZWB:2022:5440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
BRE-21-5348
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake voorlopige aanslag inkomstenbelasting

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een door de inspecteur van de Belastingdienst opgelegde (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekering over het jaar 2018. De rechtbank had op 15 april 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de belanghebbende de bezwaarfase niet had doorlopen. In het verzet heeft de belanghebbende aangevoerd dat zij geen reactie had ontvangen van de inspecteur na de eerdere uitspraak en dat zij geen vertrouwen had in de uitvoering van de uitspraak door de Belastingdienst.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk was, buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet had voldaan aan de voorwaarde om eerst bezwaar te maken, en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, N. Plasman, en de rechter, M.H. van Schaik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende,

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen een door de inspecteur van de Belastingdienst opgelegde (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekering over het jaar 2018 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 15 april 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en heeft daarbij niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de bezwaarfase niet is doorlopen. Het beroepschrift is op grond van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de inspecteur om in behandeling te nemen als bezwaarschrift.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat zij tot op heden geen reactie heeft ontvangen van de inspecteur na de uitspraak van de rechtbank en geeft verder aan niet erop te vertrouwen dat de Belastingdienst de uitspraak van de rechtbank zal uitvoeren.
Uit hetgeen belanghebbende aanvoert volgt niet dat het oordeel van de rechtbank, dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat eerst bezwaar is gemaakt, onjuist is. Dat belanghebbende geen vertrouwen heeft in de uitvoering van de uitspaak door de belastingdienst is spijtig, maar kan niet tot een ander oordeel leiden.
In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 april 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 20 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.