ECLI:NL:RBZWB:2022:5439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
BRE-21-5024
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep dat door belanghebbende was ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2021. De rechtbank had zich eerder op 8 april 2022 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, wat leidde tot het verzet van belanghebbende. In zijn verzetschrift uitte belanghebbende zijn frustratie over de gang van zaken en vroeg hij de rechtbank om de zaak door te sturen naar de bevoegde instantie.

De rechtbank overwoog dat zij in de beroepszaak zonder zitting uitspraak had gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de ontvanger niet onder de uitzonderingen viel die de fiscale bestuursrechter bevoegd zouden maken om te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990. De rechtbank bevestigde dat haar eerdere uitspraak juist en goed onderbouwd was.

Het verzet van belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst van 8 oktober 2021 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 april 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de beslissing van de ontvanger niet een van de uitzonderingen is op het uitgangspunt dat de (fiscale) bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitspraak juist en op goede gronden genomen.
Belanghebbende geeft in zijn verzetschrift aan dat hij moe(deloos) wordt van het gedoe en hoopt dat de rechtbank de zaak naar de bevoegde instantie kan doorsturen.
De rechtbank heeft begrip voor het gevoel van belanghebbende. Helaas kan de rechtbank aan het verzoek om doorzending niet tegemoetkomen. Het instellen van een civiele procedure geschiedt door middel van een dagvaarding of een verzoek. Met het doorzenden van een beroepschrift wordt niet voldaan aan dat indieningsvereiste. De belastingrechter heeft dus niet de mogelijkheid een beroepschrift door te zenden naar de civiele rechter.
Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 20 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.