In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 21 april 2021 besloten om de WIA-uitkering van eiser per 5 februari 2020 te weigeren, omdat hij volgens hun beoordeling voor 22,19% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 28 februari 2022. De rechtbank heeft de zaak op 3 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, die was gebaseerd op rapporten van een primaire arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De primaire arts concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, terwijl de verzekeringsarts b&b stelde dat eiser in staat was tot een betekenisvolle relatie en zelfstandig het huishouden kon runnen. Eiser voerde aan dat zijn klachten werden gebagatelliseerd en dat hij niet in staat was om 8 uur per dag te werken. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) van het UWV de beperkingen van eiser adequaat weergaf.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 22,19% heeft vastgesteld en dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, aangezien hiervoor een minimum van 35% arbeidsongeschiktheid vereist is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 14 september 2022.