ECLI:NL:RBZWB:2022:5367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2078
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 21 april 2021 besloten om de WIA-uitkering van eiser per 5 februari 2020 te weigeren, omdat hij volgens hun beoordeling voor 22,19% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 28 februari 2022. De rechtbank heeft de zaak op 3 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, die was gebaseerd op rapporten van een primaire arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De primaire arts concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, terwijl de verzekeringsarts b&b stelde dat eiser in staat was tot een betekenisvolle relatie en zelfstandig het huishouden kon runnen. Eiser voerde aan dat zijn klachten werden gebagatelliseerd en dat hij niet in staat was om 8 uur per dag te werken. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) van het UWV de beperkingen van eiser adequaat weergaf.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 22,19% heeft vastgesteld en dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, aangezien hiervoor een minimum van 35% arbeidsongeschiktheid vereist is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 14 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2078 WIA

uitspraak van 14 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV, kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 april 2021 (primair besluit) eiser een WIA-uitkering geweigerd per 5 februari 2020.
Met het bestreden besluit van 28 februari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam vertegenwoordiger] voor zijn gemachtigde en mr. M. Reitsma als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 5 februari 2020 voor 22,19% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 februari 2020 heeft vastgesteld op 22,19% en daarom terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser is werkzaam geweest als algemeen medewerker verkoop. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychische klachten.
4.1
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.2
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] het dossier van eiser bestudeerd en eiser onderzocht op 1 april 2021. De verzekeringsarts heeft in haar rapportage van 12 april 2021 gesteld dat eiser niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden volgens het Schattingsbesluit. Zo is hij niet opgenomen in een ziekenhuis of instelling, niet ADL-afhankelijk en disfunctioneert hij niet op micro-, meso- en macroniveau. Wel heeft eiser volgens [naam primaire arts] een medische aandoening waarvoor hij is behandeld en waarvan hij aanhoudend klachten ervaart, waardoor hij doorlopend arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als sales manager. De belemmeringen die eiser claimt zijn passend bij de medische situatie en consistent in de medische en sociale anamnese en het onderzoek van de primaire arts.
De primaire arts geeft aan een functionele mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen met beperkingen voor deadlines/productiepieken, storingen/onderbrekingen en werk zonder solitaire functie of leidinggevende aspecten. De primaire arts ziet geen argumenten voor een urenbeperking, maar eiser is gezien zijn medische situatie aangewezen op werk zonder avond/nachtdiensten en maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week (geen overwerk).
Daarbij stelt de primaire arts dat de situatie nu stabiel is, maar dat er nog behandelmogelijkheden zijn waarmee de belastbaarheid aanzienlijk kan verbeteren. Zij heeft eiser geadviseerd daarmee aan de slag te gaan.
Zij verwacht dat op lange termijn de medische situatie in belangrijke mate zal verbeteren en dat de functionele mogelijkheden op lange termijn in belangrijke mate zullen toenemen met een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het dan komende jaar of het daarop volgende jaar.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts neergelegd in de FML van 12 april 2021.
4.3
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Daarbij heeft hij onder meer kennis genomen van de brieven van de GZ-psychologen [naam GZ-psycholoog 1] en [naam GZ-psycholoog 2] van 16 augustus 2019 en 6 december 2021. Verder heeft de verzekeringsarts b&b eiser geobserveerd tijdens de hoorzitting van 15 februari 2022 en hem aansluitend gesproken. In zijn rapportage van 16 februari 2022 heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat eiser in staat is tot een betekenisvolle relatie met zijn zoon en zijn ex-partner. Hij runt zelfstandig het huishouden, fietst en wandelt. Hij doet boodschappen en kookt voor zichzelf en zijn zoon. Dat is functioneren op micro-, meso- en macroniveau en daarom geen volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De verzekeringsarts b&b wijst er op dat de privébelasting vanuit bijvoorbeeld relatie, gezin of sociale omstandigheden buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het voor de WIA gaat om beperkingen voor arbeid die worden veroorzaakt door een ziekte of gebrek.
De beperkingen die zijn opgenomen in de FML sluiten volgens de verzekeringsarts b&b aan bij de aard en de ernst van het beeld zoals blijkt uit de informatie van behandelaars en uit de onderzoeksgegevens van het UWV. Met die beperkingen wordt volgens [naam verzekeringsarts b&b] voorzien in relatief eenvoudige en laagbelastende arbeid. Juist het weer gaan hervatten in passende arbeid zal door de structuur, afleiding, persoonlijke groei en een zelf verdiend inkomen de restklachten nog aanzienlijk doen verminderen.
Eiser heeft volgens de verzekeringsarts b&b verder geen nieuwe gezichtspunten aangedragen die aanleiding geven tot meer beperkingen. Er komen volgens hem ook geen nieuwe medische feiten aan het licht waaruit blijkt dat de belastbaarheid anders is dan eerder aangegeven, of waaruit blijkt dat de medische situatie is onderschat.
4.4
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts eisers klachten bagatelliseert en dat het moeilijk is na één contact iets te zeggen over de psychologische grondstructuur. Daaruit blijkt volgens eiser dat het onderzoek te beperkt is geweest voor het vaststellen van de juiste klachten en beperkingen. Verder kost het huishouden eiser al veel moeite en ook de GZ-psycholoog ziet slechts geringe vooruit-gang daarin. Daaruit volgt dan ook dat eiser al helemaal niet in een arbeidssituatie kan werken. Daarenboven is het zeker onmogelijk voor eiser om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken, zoals ook zijn behandelaars hebben aangegeven.
Daarnaast wijst eiser er op zodanig niet in staat tot werk te zijn dat het Werkplein Hart van Brabant hem telkens weer om die reden een ontheffing van de sollicitatieplicht heeft verstrekt. Zijn medische toestand in de Werkloosheidswet kan volgens eiser niet anders zijn dan zijn medische toestand in de WIA. Tot slot heeft eiser er op gewezen dat in overleg met zijn huisarts en psycholoog opnieuw is gestart met antidepressiva, omdat zijn toestand onvoldoende was hersteld om weer te kunnen werken.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name de spanningsklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door eiser aangeleverde informatie van de GZ-psychologen [naam GZ-psycholoog 1] en [naam GZ-psycholoog 2] van 16 augustus 2019 en 6 december 2021 door de verzekeringsarts b&b nadrukkelijk gemotiveerd in zijn overwegingen is betrokken. Nieuwe (andere) medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen is verder niet ingebracht.
4.6
Een ontheffing van sollicitatieplicht in het kader van zijn WW-uitkering is niet gebaseerd op een beoordeling die is gelijk te stellen aan een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het recht op WIA-uitkering. In de door het UWV genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2019:2454) van 24 juli 2019 wordt dat bevestigd met de volgende overweging (4.6):
“De omstandigheid dat appellante in het kader van de Participatiewet is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, geeft geen aanleiding de medische beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. Hierbij wordt in overweging genomen dat de Wet WIA een eigen specifiek afwegingskader kent en een inzichtelijke medische onderbouwing voor de vrijstelling van de sollicitatieplicht ontbreekt.”
4.7
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 12 april 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machine operator voedingsmiddelenindustrie (Sbc-code 271091), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010).
5.1
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 april 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht omdat hij niet tot werk in een arbeidssituatie in staat zou zijn, maar daarmee baseert eiser zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, op zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 22,19%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 februari 2020 heeft vastgesteld op 22,19%
.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 5 februari 2020.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 14 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.