Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 22/1870 en 22/1871. De belanghebbende, woonachtig in Spanje, had beroep aangetekend tegen de aanslagen inkomstenbelasting (IB) die door de inspecteur van de belastingdienst voor de jaren 2017 en 2018 waren opgelegd. De rechtbank heeft op 4 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij de echtgenoot van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De belanghebbende ontving pensioen uit Nederland en betaalde een buitenlandbijdrage via bronheffing op dat pensioen.
De rechtbank heeft beoordeeld of de buitenlandbijdrage als voorheffing kan worden aangemerkt die verrekend kan worden met de verschuldigde inkomstenbelasting. Volgens artikel 9.2 van de Wet IB 2001 is de buitenlandbijdrage geen voorheffing. Ook het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje biedt geen mogelijkheden voor teruggave van de buitenlandbijdrage. De rechtbank concludeert dat de aanslagen in stand blijven en dat de beroepen ongegrond zijn. Dit betekent dat de belanghebbende geen teruggaaf van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de belanghebbende geïnformeerd over de vereisten voor het indienen van hoger beroep, waaronder het vermelden van de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van de uitspraak en de gronden van het hoger beroep.