Op 13 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende uit Frankrijk. De belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, maar dit beroep werd op 24 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft in deze verzetzaak geoordeeld dat de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 50 niet tijdig was betaald, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De belanghebbende voerde aan dat hij de aangetekende nota niet had ontvangen omdat de rechtbank niet het juiste woonadres had, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheid geen reden was om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 24 juni 2022. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.