ECLI:NL:RBZWB:2022:5309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
BRE-21_3169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens overschrijding verzettermijn in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 september 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 3 juni 2021. De rechtbank had dit beroep op 25 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Hierop heeft de belanghebbende verzet ingesteld, maar niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

De rechtbank overweegt dat er een termijn van zes weken geldt voor het indienen van een verzetschrift, welke in dit geval eindigde op 14 maart 2022. Het verzetschrift is echter pas op 31 maart 2022 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De rechtbank wijst erop dat de enveloppe met de eerdere uitspraak op 17 februari 2022 ongeopend is terugontvangen met de vermelding “niet afgehaald”. De rechtbank heeft de belanghebbende op zijn verantwoordelijkheden gewezen, aangezien hij geen ander postadres had opgegeven en het risico van het niet afhalen van post voor zijn rekening komt.

De belanghebbende heeft in zijn verzetschrift aangegeven dat hij het verzet te laat heeft ingediend omdat hij in een verhuizing zit en professionele hulp krijgt bij financiële zaken. De rechtbank oordeelt echter dat deze redenen de overschrijding van de termijn niet verontschuldigbaar maken. De rechtbank concludeert dat het verzet van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 3 juni 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 25 januari 2022, verzonden op 31 januari 2022, heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Voor het indienen van een verzetschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. De verzettermijn eindigde in dit geval derhalve op 14 maart 2022. Een verzetschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het verzetschrift met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het verzetschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als iemand een verzetschrift te laat indient, moet de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het verzetschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
De enveloppe waarin de bestreden uitspraak van de rechtbank is verzonden, is ongeopend op 17 februari 2022 op de griffie terugontvangen met daarop de - kennelijk door PostNL geplaatste - vermelding “niet afgehaald”. De uitspraak was verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven adres. Uit de basisregistratie persoonsgegevens blijkt dat belanghebbende ingeschreven staat op dat adres. Daarop is de uitspraak op 18 februari 2022 nogmaals naar dat adres gestuurd, nu per gewone post. Belanghebbende heeft geen ander (post)adres opgegeven bij de rechtbank en ook in de basisregistratie persoonsgegevens wordt geen melding gemaakt van een ander adres. Dat belanghebbende aan hem toegezonden post kennelijk niet afhaalt, en dat (mogelijk) daardoor niet tijdig een verzetschrift wordt ingediend, betreft een risico dat voor rekening van belanghebbende komt.
Het verzetschrift, gedagtekend 29 maart 2022, is op 31 maart 2022 bij de rechtbank ontvangen. Het verzetschrift is daarmee niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft in het verzetschrift aangegeven dat het verzet weliswaar te laat is, maar dat in zijn belevenis het beter te laat kan zijn dan niet verzonden. Belanghebbende heeft desgevraagd aangevuld dat hij het verzet na afloop van de termijn heeft ingediend, omdat hij sinds november 2021 in een verhuizing zit en omdat hij professionele hulp krijgt bij enkele financiële zaken.
De rechtbank is van oordeel dat deze redenen de overschrijding niet verontschuldigbaar maken.
Uit wat belanghebbende heeft aangevoerd kan niet worden afgeleid dat belanghebbende niet in staat is geweest om een verzetschrift in te (laten) dienen binnen de termijn.
Gelet op het vorenstaande is het verzet van belanghebbende niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 13 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.