4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangeefster in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 november 2020 vier cadeaupakketjes (bloemstukken), zeventien brieven, waaronder een aantal handgeschreven brieven, een rouwkaart, meerdere e-mails, meerdere sms-berichten en WhatsAppberichten heeft ontvangen. Op 4 oktober 2020 is er in een vitrinekast in de centrale hal van het flatgebouw waar aangeefster woonde, een pamflet opgehangen met de tekst [slachtoffer] sexparadijs, voor al uw sexwensen,” met daarop het adres van aangeefster. Ook hebben bewoners van de flat waarin aangeefster [slachtoffer] woonde, diezelfde tekst in hun brievenbus ontvangen.
Verdachte heeft verklaard dat de handgeschreven brieven van hem zijn en dat hij inderdaad een aantal keren aangeefster heeft gebeld. Over de overige handelingen heeft hij verklaard dat die door [kennis] , een kennis van hem, zouden zijn verricht en heeft verdachte zijn betrokkenheid hierbij ontkend.
De rechtbank zal, gelet op deze verklaring van verdachte, hieronder nader ingaan op dit door verdachte geschetste alternatieve scenario dat [kennis] de overige brieven, berichten, bloemen en kaarten heeft gestuurd.
Het alternatieve scenario: [kennis]
Verdachte heeft verklaard dat [kennis] een vriendin is van zijn elf jaar eerder overleden vrouw. [kennis] zou woonachtig zijn in Frankrijk en, als zij in Nederland verbleef, in Gorinchem bij een vriendin verblijven.
Verdachte had [kennis] gedurende die periode van elf jaar niet meer gezien. Verdachte heeft verklaard dat hij medio april/mei 2020 ziek was. [kennis] had via via gehoord dat verdachte ziek was en kwam hem om die reden opzoeken. Zij is toen bij verdachte ingetrokken, heeft hem een periode van ongeveer vier weken verzorgd en had in die periode toegang tot de computer van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is van het bestaan van ‘ [kennis] ’. Verdachte heeft desgevraagd geen contactgegevens over [kennis] willen en/of kunnen verstrekken. De politie heeft onderzocht of verdachte in zijn telefoon contactgegevens heeft van [kennis] , maar heeft deze niet aangetroffen. De politie heeft daarom geen nader onderzoek naar ‘ [kennis] ’ kunnen instellen. Het verhaal van verdachte dat [kennis] ineens na elf jaar bij hem op de stoep stond, nadat zij zou hebben gehoord dat hij ziek was, lijkt op voorhand onaannemelijk. Immers, hoe zou [kennis] die in Gorinchem zou verblijven, op de hoogte moeten zijn dat verdachte, die in [woonplaats] woont, ziek was en verzorging nodig heeft? Verdachte heeft geen verklaring hiervoor gegeven.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat [kennis] dit feit heeft gepleegd is, gelet op het voorgaande, niet verifieerbaar en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Daar komt nog bij dat de bewijsmiddelen verschillende aanwijzingen bevatten dat het verdachte zelf is die onder de naam van [kennis] contact met aangeefster heeft gezocht.
Zo maakt verdachte gebruik van hetzelfde telefoonnummer als waar [kennis] gebruik van zou hebben gemaakt. De rechtbank verwijst in dit kader naar pagina 27 van het proces-verbaal digitaal onderzoek, waarin vermeld staat dat verdachte op 8 juli 2020 sms-berichten krijgt van het telefoonnummer [telefoonnummer] van [kennis] . Op pagina 11 van het eindproces-verbaal staat vermeld dat aangeefster [slachtoffer] een sms ontvangt van ditzelfde telefoonnummer op dezelfde datum, 8 juli 2020, waarin verdachte een huwelijksaanzoek doet en dit aanzoek ondertekent met de woorden “Gr. [verdachte] .”
Ook komt er op het eigen e-mailadres van verdachte ( [e-mailadres 1] ) op 18 december 2020 een email met een Google-verificatiecode binnen voor het Google-account “ [e-mail adres 2] ”. Dit is niet te rijmen met de verklaring van verdachte bij zijn verhoor (op 22 december 2020) dat [kennis] eind april voor het laatst in zijn woning is geweest en zijn verklaring op 21 januari 2021 dat hij [kennis] niet meer heeft gesproken .
Bijna alle brieven zijn voorzien van een printlabel aan de voorzijde. Daarop staat: [slachtoffer] sexparadijs, of [slachtoffer] sex en escortservice, of Heroine hoer [slachtoffer] , met haar adres en in drie gevallen staat er nog "vertrouwelijk" boven. Daarnaast zit er op iedere brief dezelfde postzegel die afgestempeld is in Nieuwegein. Bijna alle brieven (op vier na) zijn aan de achterzijde op dezelfde wijze vastgeplakt. Ook de handgeschreven brieven in naam van [verdachte] (verdachte) zijn op dezelfde wijze vastgeplakt als de brieven van afzender ‘ [kennis] ’ (of van afzender ‘ [naam] ’).
Ten slotte merkt de rechtbank op dat er bloemen en een pakketje besteld zijn vanaf de computer van verdachte en dat deze ook met zijn pinpas zijn betaald. Niet valt in te zien dat [kennis] behalve over de computer van verdachte ook over zijn bankgegevens zou hebben beschikt. Het verhaal daarover van verdachte is uiterst ongeloofwaardig.
Tussenconclusie:
Dit alles maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zich als [kennis] heeft voorgedaan en onder die naam heeft gehandeld.
Welke gedragingen kunnen worden bewezen?
Verdachte heeft bekend dat hij de handgeschreven brieven die aangeefster heeft ontvangen, heeft geschreven. Ook heeft hij een bekennende verklaring afgelegd dat hij haar meermalen heeft gebeld. Deze gedragingen kunnen dan ook, mede gelet op de aangifte, bewezen worden. De rechtbank, die hiervoor heeft vastgesteld dat verdachte zich heeft voorgedaan als [kennis] , acht ook bewezen dat alle door “ [kennis] ” ondertekende brieven van verdachte afkomstig zijn.
Over de gestuurde berichten overweegt de rechtbank dat de sms-berichten in het dossier in juli en augustus 2020 zijn gestuurd vanaf de telefoon van verdachte en dat hij daarin persoonlijke liefdesbetuigingen heeft gestuurd aan aangeefster. Ook zijn er diverse e-mailberichten aangetroffen in het dossier die zijn verstuurd vanaf de computer van verdachte naar aangeefster. Daarmee is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat het verdachte is geweest die deze berichten heeft gestuurd.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de rouwkaart, het pamflet in het flatgebouw en de brieven aan de bewoners heeft gestuurd, ook al is daarop niet de naam [kennis] als afzender gebruikt. Zij acht hiertoe redengevend dat op de enveloppen van de door verdachte onder de naam ‘ [kennis] ’ geschreven brieven de woorden “ [slachtoffer] Sexparadijs” staan vermeld en deze bewoordingen exact hetzelfde zijn als de bewoordingen op de envelop en inhoud van het pamflet en de brieven, namelijk “ [slachtoffer] Sexparadijs”.
Over de gestuurde bloemen en het pakketje overweegt de rechtbank dat ook deze van verdachte afkomstig zijn. De bloemen en het pakketje zijn vanaf de computer van verdachte besteld en zijn ook door verdachte betaald.
Er is onvoldoende bewijs dat verdachte een dode cavia voor de deur van de woning van aangeefster heeft gelegd, nu alleen aangeefster daarover heeft verklaard en er geen ondersteunende bewijsmiddelen zijn voor dit feit.
Ook is er onvoldoende bewijs dat anderen naar aangeefster hebben gebeld in opdracht van verdachte, nu daarover in het dossier behalve de aangifte geen ondersteunende bewijsmiddelen zijn.
Tussenconclusie:
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bellen naar aangeefster [slachtoffer] , het sturen van berichten naar de telefoon van aangeefster [slachtoffer] , het sturen van meerdere bloemstukken en een pakketje, brieven en (rouw) kaarten naar aangeefster en het sturen en afleveren van een brief met de tekst “ [slachtoffer] Sexparadijs” en het adres van aangeefster [slachtoffer] naar de flatbewoners alsmede het ophangen van een pamflet met diezelfde tekst in de vitrinekast van de hal van het flatgebouw.
Is er sprake van stelselmatige belaging?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze door verdachte gepleegde gedragingen kwalificeren als belaging/stalking.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Verdachte heeft in een periode van zeven maanden in totaal vier cadeaupakketjes (bloemstukken), zeventien brieven, waaronder een aantal handgeschreven brieven, een rouwkaart, meerdere e-mails, een veelvoud aan sms-berichten en WhatsAppberichten aan aangeefster gestuurd. Ook zijn de bewoners van de flat waar aangeefster woonde, betrokken geraakt. Verdachte deed dit in een periode nadat de relatie tussen hem en aangeefster was verbroken en hem op meerdere momenten door aangeefster en zelfs door de politie duidelijk was gemaakt dat hij geen contact meer met aangeefster moest zoeken. Desondanks bleef hij op verschillende manieren contact zoeken, variërend van liefdesbetuigingen tot de meest afschuwelijke aantijgingen, bedreigingen en verwensingen. Hij heeft zijn toenadering ook breder getrokken, door bewoners van de flat waar aangeefster woonde te benaderen en in die flat nare berichten over haar te verspreiden. Dit maakt dat de aard en intensiteit van de gedragingen en de invloed op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster zodanig zijn dat sprake is van stelselmatige belaging.
De rechtbank volgt de verdediging niet waar zij stelt dat aangeefster zelf ook veelvuldig contact met verdachte heeft gezocht. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten voor zover het de ten laste gelegde periode betreft. En zelfs indien aangeefster verdachte in die periode wél zou hebben benaderd zou dit het handelen van verdachte niet rechtvaardigen, alleen al gezien de hiervoor benoemde strekking en inhoud van de brieven en berichten.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode van 16 maart 2020 tot en met 15 november 2020 aan stalking van [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt.