Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 29 september 2021, waarin het bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Na een brief van de heffingsambtenaar op 10 december 2021, waarin werd aangegeven dat de naheffingsaanslag was vernietigd, trok de belanghebbende het beroep in en verzocht om vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar stelde dat er geen proceskosten vergoed konden worden op basis van het Besluit Proceskosten bestuursrecht, omdat het beroepschrift niet was ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank heeft vervolgens op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank concludeerde dat, hoewel de heffingsambtenaar tegemoet was gekomen aan het beroep van de belanghebbende, er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De belanghebbende had verzocht om een vergoeding van € 20,- aan andere kosten, maar deze kosten waren niet gespecificeerd. De rechtbank wees erop dat de heffingsambtenaar wel verplicht was om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.