ECLI:NL:RBZWB:2022:5249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BRE-21_5861_tm_5864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van belastingaanslagen en verzuimboetes over de jaren 2012 tot en met 2015

Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2012 tot en met 2015. De inspecteur van de belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende in de uitspraak op bezwaar van 23 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. De rechtbank stelde vast dat de dagtekeningen van de aanslagen respectievelijk 25 juni 2014, 8 juli 2015, 21 december 2016 en 6 juni 2018 waren, en dat de bezwaartermijn voor de laatste aanslag op 18 juli 2018 eindigde. Het bezwaarschrift van belanghebbende, gedateerd op 23 juli 2021, was dus buiten de bezwaartermijnen ingediend.

Belanghebbende stelde dat hij de aanslagen niet had ontvangen, maar de rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslagen op de juiste wijze had bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij tijdig een adreswijziging had doorgegeven aan de Belastingdienst. Daarom was de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren terecht. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees ook het verzoek om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen af, omdat deze verzoeken niet binnen de wettelijk vereiste termijn waren ingediend. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5861 tot en met 21/5864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2012 tot en met 2015 met aanslagnummers [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] en de bij beschikking opgelegde verzuimboetes.
In de uitspraak op bezwaar van 23 november 2021 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de inspecteur besloten om de aanslagen en boetebeschikkingen niet ambtshalve te verminderen wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen kennelijk ongegrond zijn.
De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het bezwaarschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
In de (Nederlandse) basisregistratie personen stond belanghebbende als volgt ingeschreven
Van 28 februari 2014 tot 27 september 2018:
[adres 1]
Van 27 september 2018 tot 10 december 2019:
[adres 2]
Van 10 december 2019 tot 27 augustus 2020:
[adres 3]
Volgens de (Nederlandse) basisregistratie personen had belanghebbende van 15 november 2010 tot 19 april 2016 [adres 4] als verplicht toezendadres.
Vast staat dat de dagtekeningen van de aanslagen 25 juni 2014 (2012), 8 juli 2015 (2013), 21 december 2016 (2014) en 6 juni 2018 (2015) zijn. Niet in geschil is dat de aanslagen 2012 en 2013 naar het verplichte toezendadres zijn gezonden. Ook niet in geschil is dat de aanslagen 2014 en 2015 naar het in de basisregistratie personen bekende adres zijn gezonden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden.
Uitgaande van de dagtekening van de laatste aanslag eindigde de bezwaartermijn op 18 juli 2018. Daarvan uitgaande is het bij de inspecteur op 26 juli 2021 ontvangen bezwaarschrift met dagtekening 23 juli 2021 buiten de bezwaartermijnen ingediend. Belanghebbende stelt echter de aanslagen niet ontvangen te hebben, volgens belanghebbende waarschijnlijk omdat de adressering niet correct was.
Ondanks dat het niet verder onderbouwd is, zal de rechtbank ervan uitgaan dat belanghebbende ten tijde van de verzending van de aanslag niet meer woonde op het in de basisregistratie personen bekende adres. In dat opzicht is de aanslag naar het onjuiste adres verzonden. Voor de vraag of niettemin sprake is van een bekendmaking op een voorgeschreven wijze is bepalend of de onjuiste adressering aan de Belastingdienst is te wijten. Vast staat dat de aanslagen zijn verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres. De Belastingdienst kan dan alleen een verwijt worden gemaakt indien belanghebbende de Belastingdienst op de hoogte had gebracht van het nieuwe adres en de inspecteur dat adres ten onrechte niet heeft gebruikt. Van belanghebbende mocht worden verwacht dat hij (tijdig) een adreswijziging doorgeeft omdat hij een (nog niet afgewikkelde) fiscale band met Nederland had. Belanghebbende heeft niet aangevoerd een adreswijziging te hebben gemeld bij de Belastingdienst.
De inspecteur heeft de aanslagen dus op de juiste wijze bekendgemaakt. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd waaruit volgt dat de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. De inspecteur heeft de bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft [1] . Het verzoek voor het jaar 2012 moet in dit geval dus zijn gedaan vóór 1 januari 2018, voor het jaar 2013 vóór 1 januari 2019, voor het jaar 2014 vóór 1 januari 2020 en voor het jaar 2015 vóór 1 januari 2021. De brief van 23 juli 2021 is pas daarna binnengekomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen de termijn een verzoek heeft ingediend. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de overschrijding van de vijfjaarstermijn niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn terecht afgewezen. De beroepen zijn in zoverre kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Zie ook Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NLR:HR:2019:1871