ECLI:NL:RBZWB:2022:5248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BRE-22_1655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar motorrijtuigenbelasting

Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd over de periode van 1 april 2021 tot en met 13 september 2021. De inspecteur verklaarde het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagtekening van de aanslag op 7 november 2021 was en dat het bezwaarschrift, dat op 27 december 2021 was ondertekend, pas op 29 december 2021 bij de inspecteur was ontvangen. Dit betekent dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor indiening zes weken bedraagt.

De belanghebbende heeft aangevoerd dat hij eerder op 11 november 2021 een brief met bewijsstukken naar het Incassocentrum in Heerlen heeft gestuurd, maar heeft geen verzendbewijs kunnen overleggen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt. Er zijn geen andere redenen voor de termijnoverschrijding gegeven, waardoor de rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de inspecteur om de naheffingsaanslag en de boete niet ambtshalve te verminderen, aangezien deze beslissing niet voor bezwaar en beroep vatbaar is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] over de periode 1 april 2021 tot en met 13 september 2021 opgelegd, en bij beschikking een boete.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2022 heeft de inspecteur het hiertegen ingediende bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de inspecteur besloten om de naheffingsaanslag en de boete niet ambtshalve te verminderen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Uitspraak op bezwaar
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het bezwaarschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 7 november 2021 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden.
Het bezwaarschrift, ondertekend op 27 december 2021, is op 29 december 2021 bij de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende stelt al eerder, op 11 november 2021, een brief te hebben gestuurd naar het Incassocentrum in Heerlen met bewijsstukken. De inspecteur heeft gevraagd hiervan een verzendbewijs te overleggen. Dit heeft belanghebbende niet gedaan. Belanghebbende heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt eerder dan met de brief van 27 december 2021 bezwaar te hebben gemaakt tegen de naheffingsaanslag/boetebeschikking.
Belanghebbende heeft geen andere redenen gegeven voor de termijnoverschrijding. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
De inspecteur heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de inspecteur om de naheffingsaanslag en de boete niet ambtshalve te verminderen, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het gaat namelijk om een beslissing op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een dergelijke beslissing is niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve beslissing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.