Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar dat de belanghebbende had ingediend tegen de WOZ-beschikking van 17 februari 2021, evenals tegen aanslagen voor lokale heffingen. De belanghebbende had op 1 april 2021 bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank legde uit dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de beschikking. Aangezien het bezwaarschrift pas op 7 april 2021 door de heffingsambtenaar was ontvangen, was het niet tijdig ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen verontschuldiging was voor de termijnoverschrijding en dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Daarnaast verklaarde de rechtbank zich onbevoegd voor zover het beroep gericht was tegen de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-beschikking niet te verminderen. De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de redelijke behandeltermijn niet was overschreden. De rechtbank droeg de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland op om de stukken in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de aanslag van 31 maart 2021.